Uit 't Copy van Clason

Rivier

De rivier heeft in deze stad de hoofdrol. Het is de reden dat je altijd weer bij haar uitkomt. Welke afslag je ook neemt. Welke kant je eigenlijk ook op zou willen. Op wonderlijke wijze sta je steeds weer aan haar voeten.

En nooit is ze dezelfde.

Woelig en weelderig als het regent. Kalm en voedend als het droog is. Bij eb laat ze de vissersboten achter op het zand. Bij vloed neemt ze alles weer mee.

Ze past zich aan. Aan het weer en het tij. Aan het licht en de seizoenen.

Ze is het meest gracieus in de avond. Dan durven de krabbetjes haar koele armen te verlaten en kruipen de oever op. Vluchtend voor de krabbenman die tot zijn knieën in haar bedding staat. Trots toont hij omstanders zijn vangst om zich al snel weer naar haar te buigen.

Als de zon achter de heuvels zakt, verandert de hoofdrolspeelster voor de zoveelste keer van gewaad. Diepblauw dit keer. Nog net niet zwart. In haar weerspiegelen kaarsen en lichtjes van de terrassen waar mensen op de tribune zitten om naar haar te kijken. Ze kabbelt geruststellend tegen de wal. Haar publiek zucht hoorbaar want verkoeling geeft ze. Berusting.

De krabbenman vertrekt. De krabbetjes plonsen een voor een terug naar waar ze vandaan kwamen. Heel in de verte trekt een sluier op, net iets boven haar oppervlakte.

De voorstelling is voorbij.

 

 

28 september 2017 Er was eens

Los

De Bougainvillea laat haar bloemen grootmoedig los. Ze dwarrelen als losgelaten kleuters rond het zwembad. De wind duwt een aantal letterlijk over het randje. Pushen is nooit goed. Ze drijven heel even en zinken naar de bodem.

Degene die ontkomen, vliegen met hun papieren bladeren de heuvels in of verblijven nog wat onder de ligbedden tot ook zij verdwijnen tussen de olijf- en sinaasappelbomen. De wereld lonkt.

De eerste krekel schraapt zijn vleugels langs elkaar. De rest van zijn soortgenoten volgt. Het geluid zwelt aan, het startsein voor de zwaluwen die opstijgen, weg uit de decibellen. Hoger en hoger. Hun silhouetten zichtbaar tegen het licht van de zon.

De temperatuur stijgt met de minuut. Gelukkig geeft de Bougainvillea in al haar trotse pracht voldoende schaduw. Straks duik ik haar verzonken schatten op en leg ze te drogen in de zon. Een dagelijks ritueel. Evenals het loslaten van de bloemen. Want ook morgen zal ze dat weer doen. Met het grootste vertrouwen.

Daar kan ik nog es iets van leren.

 

 

23 september 2017 Er was eens

Overstroming

‘Ken je die tekenfilmfiguurtjes waarvan de ogen als ze op het punt staan te huilen half vollopen met water? Getekende tranen? Ja? Zo is het binnen in mij. Een lijf vol met tranen. Als een bad dat bijna overstroomt voel ik me, een volgelopen mens met tranen die geen goede uitweg vinden. Misschien moet ik daarom zoveel plassen.’

Ze lacht om haar eigen grapje. Niemand lacht met haar mee.

‘Heb je daar ooit over gehoord? Tranen die de uitgang kwijt zijn. Ja, dat is het. Ze raken niet uit me. En ondertussen loop ik bijna over. Onzichtbaar, maar toch. Ja. Ik huil de hele dag. Van binnen.’

Ze trekt haar tas dicht tegen zich aan. Een lederen schild is het. Zo groot dat het het gebied tussen haar hart en navel beschermt.

‘Het stopt maar niet.  Ik denk nu al wel een jaar of drie. Misschien raken ze ooit op, zoals ze ook fysiek verdwenen bedoel ik. Mijn ogen tranen niet meer. Druppelen moet u, zegt de dokter. Ja…druppelen….’

Ze staat op. Moeizaam gaat het. ‘Even naar ander gezeik luisteren’, zegt ze tegen haar gezelschap, een man en twee vrouwen. Die knikken en mompelen wat. Ook nu lacht er niemand.

‘Gaat best goed met d’r’, zegt een van de vrouwen als ze uit het zicht is.

‘Beter ken niet’, beaamt de man. Hij doopt zijn koekje in de koffie en de vloeistof stroomt over de rand van zijn kopje.

Ze kijken er alle drie naar. En zwijgen.

5 september 2017 Er was eens

Beter zwijgen

Het meisje opent de kamerdeur.

‘Deze. En drie maanden later…’, ze loopt met grote passen naar de deur ertegenover en opent ook die, ‘verhuist de onderhuurder naar deze kamer.’ Ze stapt opzij zodat ik kan kijken.

Beide ruimtes hebben een hoog plafond. Allebei een hoogslaper waar je beter niet uitvalt. Een kamer met een raam uitkijkend op een blinde muur. Een kamer met aan raamzijde een enorme volière met kwetteren vogels. ‘Die vogels.. die blijven’, licht ze toe. ‘Het is de bedoeling dat die na drie maanden nog fladderen.’ Ze glimlacht om haar eigen grap.

Ze toont me de keuken, tussen de kamers in. Een ranzig hok, met pannen opgestapeld, afwas wachtend op een sopje. Om de pitten van het gasfornuis is aluminiumfolie gedrapeerd waar eten van dagen eerder dan gisteren nog op opgehoopt ligt.

Ze leunt tegen de muur van de gang die tot aan het plafond beschreven is met namen en met telefoonnummers. Het verlengsnoer van de telefoon ligt als een onwillig hoopje in de hoek. ‘Bellen mag maximaal 20 minuten. De tikker houdt het bij.’

We gaan terug naar de overige bewoners van dit huis die op ons wachten tot de korte bezichtiging is afgelopen. Het staat er blauw van de rook, een van hen speelt wat gitaar in de hoek.

‘En? vraagt de jongen die zo uit een Kameleonboek weggelopen lijkt – of maak ik een onbewuste associatie door zijn Friese accent?

‘Ja, prachtig. Ik doe het.’ Ze kijken me allemaal verbijsterd aan.

‘Je doet het?’

‘Ja ik huur de kamers, allebei. Drie maanden de een. Drie maanden de ander.’

Ze zwijgen, blikken schieten over en weer.

Dan grijpt het meisje mijn hand beet. ‘Nou fantastisch!’ zegt ze. ‘Dan zien we je in september!’ De rest mompelt wat.

Bij de voordeur buigt ze naar me toe. ‘Wat een geweldige tactiek’, fluistert ze, ‘hospiteren heb ik altijd al ongelooflijk stom gevonden. Ik ga het voortaan net als jij doen. Sodemieter op met dat neppe gedoe.’

Ze lacht. Ik lach mee.

Zal ik opbiechten dat ik geen idee had dat ik kwam solliciteren naar de kamers? Het meisje wenst me een goede terugreis en sluit de deur.

Ik slik de woorden in. Soms kun je beter zwijgen.

8 augustus 2017 Er was eens

Handschoenen

Jongetje: ‘Papa, ik heb het koud… ik wil mijn handschoenen.’

Vader: ‘Nee, tijdens trainen dragen we géén handschoenen, daar word je groot van.’

Grootvader: ‘Jij was ook altijd zo’n watje.’

Vader: ‘…’

Jongetje: ‘Toch wil ik mijn handschoenen. Ik heb het koud!’

Vader: ‘Wil jij mee naar het EK, Jesper? Wil jij dat? Weet je nog wat we hebben afgesproken?’

Jongetje snift: ‘Ik heb het zo kouhoud.’

Grootvader: ‘Nul verschil. Ook altijd piepen.’

Vader: ‘Jesper, nu ga je voetballen, als een echte bikkel. Geen handschoenen!’

Grootvader: ‘Hard zijn nu, je dreigementen waarmaken he!’

Jongetje: ‘Ik trek ze aan hoor!’

Vader: ‘Nee Jesper, bikkelen, strijden op het veld. Daar hoort kou bij, jongen! Geen handschoenen, anders geen EK.’

Grootvader: ‘Zal mij benieuwen.’

Jesper pakt handschoenen en trekt ze aan: ‘Ga maar met opa naar het EK.’

Vader: ……

Grootvader: ‘Twee druppels water.’

 

 

 

 

 

3 augustus 2017 Er was eens

Op slot

‘Ja! Een man!’

De man voor me kijkt achter zich. Geen andere mannen, alleen ik. Ze bedoelen hem.

‘We krijgen dit fietsslot niet open. We hebben sterke handen nodig.’ De drie meisjes kijken hem hoopvol aan.

Heel even blijft de man op dezelfde stoeptegels staan tussen bar en fiets, alsof hij hoopt dat als hij zich niet verroert, ze hem alsnog niet zullen zien. Maar dan schuift hij toch tussen de fietsen en buigt zich over het onwillige slot. De meisjes, studentes vermoed ik, worden stiller en kijken gespannen op zijn vingers.

Ik herken het slot. Van heel lang geleden. Eraan morrelen en trekken heeft geen zin. Dat ontdekt de man nu ook, hij schudt zijn hoofd. Het lukt niet.

‘Zal ik het eens proberen?’

De meisjes kijken op. De man doet een stap naar achteren.

‘Ja…’ Het klinkt aarzelend, ze geloven niet dat ik verschil kan maken. ‘Jullie zijn te wild’, zeg ik als een volleerd betweter. Het sleuteltje, krom intussen, hef ik iets naar boven. Met een doffe klik schiet de beugel van het slot open. De meisjes juichen. Ik stilletjes ook.

‘Ze is van Holland’, hoor ik een van hen zeggen als ze na het uitvoerige bedanken op hun fietsen stappen.

Ze fietsen weg.

Ik kijk naar de steeds kleiner wordende achterlichten. Deze straat lijkt oneindig.

De man is er ook nog. Heb ik zijn ego aangetast? Of juist een dienst bewezen? Ik heb geen idee wat er in hem omgaat.

‘Nu maar hopen dat je haar eigen fiets hebt gestolen.’ Hij lacht om zijn eigen grap. Ook ik moet lachen.

Een egoïstische dienst dus.

Laten dat nou de beste zijn.

 

 

2 augustus 2017 Er was eens

De yoghurt

De yoghurt is weg. En het fruit. Ook de koeken liggen niet waar ze de vorige keer lagen.

Ik ben van slag.

Want deze vijf minuten zijn van seconde tot seconde volgepland en besproken. Een zoektocht past daar niet in.

‘Waar is de yoghurt?’ vraag ik. Mijn stem klinkt al weken alsof ik elke moment in huilen kan uitbarsten. Dat komt door astma. Maar dat weet de man niet.

Hij komt dan ook met geschrokken gezicht achter de toonbank vandaan en loopt voor me uit. ‘Ik heb alle ontbijtjes bij elkaar gezet.’ Hij klinkt trots, maar dat gevoel verandert zichtbaar als hij mijn blik ziet. ‘Vond het een goede plek…maar..eh..’ mompelt hij. Hij friemelt aan zijn das. Ik open de vitrine en moet op mijn tenen staan om de yoghurt te kunnen pakken.

‘Oh.. lukt het.. ik..tja..’ Hij schraapt zijn keel en kucht. Hij sluit de glazen deur van de vitrine als ik klaar ben en loopt terug naar zijn plek achter de kassa.

‘Anders nog?’ Hij kijkt me niet aan. Ik schud mijn hoofd.

‘Ik vond het een goede plek’, zegt hij nog een keertje. Ik heb zin om te oogrollen, maar doe dat niet. Ik ben geen 14 meer.

‘Ik ben een beetje uit mijn humeur’, mompel ik. Hij veegt wat denkbeeldige kruimels weg. ‘Dat kan gebeuren.’

Bij de deur bots ik bijna tegen de declamerende zwerver op. ‘Ja sorry hè’ roept hij me achterna. ‘Maar mevrouw, u had het kunnen weten! Ik sta altijd op deze plek!’

Komt door de yoghurt, wil ik hem zeggen. Maar die seconden heb ik niet over.

Volgende keer misschien.

 

 

 

1 augustus 2017 Er was eens

Te erg

Ze groet niet terug, trekt alleen haar wenkbrauwen op. Een goede morgen is het duidelijk niet. Ik stel de zadelhoogte in en fiets naast haar naar nergens.

Ik voer het tempo iets op. Zij buigt zich voorover. Haar fiets krijgt op zijn donder. Ze hijgt, steunt, vloekt binnensmonds.

Onze statische fietsen staan op een rij opgesteld. Voor ons een televisiescherm. Ik vergat mijn oortjes dus kijk ik naar het scherm waar een jongen in beeld is. Max, 19 jaar, staat eronder. En Max moet een woord raden. Naast hem leidt een mooie presentatrice hem vakkundig af. Hij raadt het eerste woord. Tweede woord. Derde woord.

De vrouw naast me fietst haar fiets bijna stampend de grond in. Max raadt nog steeds het een na het andere woord.

Dan verandert er ineens iets. Ik zie zijn ogen vergroten, hij staart, hakkelt. Zelden zag ik zo mooi een black-out ontstaan. De presentatrice moedigt hem aan, maar hij is compleet de weg kwijt. Het woord staat nu bijna volledig op het scherm. Alleen de letter T mist nog.

Max zwijgt.

‘ZEG HET!’ brult dan de vrouw naast me naar het scherm. ‘DIT IS TE ERG!’ JE WEET HET! DIT IS ONGELOOFLIJK, WAT ERG!’ Ze fietst staand.

‘Ach’, vind ik het nodig te zeggen, ‘hij is wat zenuwachtig.’

Ik had beter kunnen zwijgen.

‘Zenuwachtig?? Te erg voor woorden! Doe dan niet mee aan een televisieprogramma!’ Max vindt dat intussen zelf ook. Hoofdschuddend lijkt hij het commentaar van de fietsende kijkster te horen.

De aftiteling rolt door het beeld. De vrouw hijgt en piept. ‘Sukkel’, mompelt ze. Ik weet niet zeker of ze het tegen de fiets of Max heeft.

Of tegen mij. Ook dat zou zomaar kunnen.

 

 

25 juli 2017 Er was eens

Altijd en altijd

Als de bus optrekt haalt hij diep adem. Hij heeft me iets te vertellen, dat weet ik voor de woorden er zijn.

‘Mam. Ik moet met je praten.’

Ik knik naar hem, denk ondertussen of ik wel weet welke halte we straks moeten uitstappen.

‘Mama? Luister je?’

Onze rollen lijken verwisseld. Ik het kind. Hij de volwassene. Dat verwart me iets, dus ik knik naar hem. Aanmoedigend, moederlijk, hoop ik.

‘Mam. Ik weet dat je me het liefste voor altijd en altijd bij je zou willen hebben. Maar…dat kan niet. Je moet me ook mijn leven laten leiden. Me wat meer vrijheid geven.’

Ik slik. Dit gaat over alleen logeren bijna drie provincies verderop. Hij kijkt me nadenkend aan.

‘Had jij dat nooit bij je eigen ouders? Dat je wist dat je iets moest en kon doen, maar dat zij dachten: mooi niet, je bent nog te jong?’

Ja, maar dat ga ik niet aan zijn tienjarige neus hangen. Dus ik wacht nog even met antwoorden, haal wat laf mijn schouders op.

‘Mam?’ Hij begint nu bijna te huilen. Ik vertrouw mijn stem ook niet helemaal daarom trek ik hem naar me toe.

‘Ja. Ik luister naar je’, zeg ik in zijn haar. Hij ruikt heel in de verte naar de baby die hij ooit was. ‘Ik luister. En ik denk nu na.’

De bus rijdt verder. Hij blijft tegen me aan zitten, ik voel hem wat ontspannen. ‘Echt? Denk je erover na?’ ‘Ja’, zeg ik. ‘Dat doe ik.’

Altijd en altijd bij me hebben, denk ik. Kan het maar.

 


15 juli 2017 Er was eens

Verse pepers

Hij geeft hem een pakje, langwerpig, verpakt in aluminiumfolie. De man brengt het naar zijn neus, ruikt eraan, knikt goedkeurend en stopt het in zijn tas. Ze kijken voor zich uit.

‘Hij werd doodgeschoten’, zegt de man die het pakje gaf. ‘Omdat hij niet op tijd betaalde.’

Ze zwijgen.

‘Dat moet je wel doen, op tijd betalen’, bromt de ander. Hij haalt het pakje weer uit zijn tas en snuffelt eraan. Zijn gesprekspartner neemt de bril van zijn neus en wrijft met een hand over zijn gehele gezicht. ‘Ja, je moet op tijd betalen.’

De man naast hem maakt een heel klein stukje van het pakje open. ‘Jane maakte het? Hij duwt nu zijn neus in de opening. ‘Verse pepers?’ Zijn buurman antwoordt niet, hij denkt nog aan degene die werd doodgeschoten, lijkt het. ‘Het is nu twintig jaar geleden, maar dat vergeet je nooit meer.’

‘Mmmmm’, mompelt de ander als antwoord. Het is niet duidelijk of het uit medeleven is of dat hij het nog over de blijkbaar eetbare inhoud van het pakje heeft.

Een arts loopt langs, ze begroet de beide mannen.

Heel snel stopt de man het pakje terug in de tas. ‘Bakkeljauw mag ik niet van haar’, fluistert hij. De zestigers lijken nu meer op tienjarige jongetjes die kattenkwaad uithalen.

Ze kijken samen naar de rug van de dokter. ‘Twintig jaar geleden’, mompelt de een. De ander kijkt weemoedig en zegt: ‘Voor een hartendokter is ze levensgevaarlijk mooi.’

‘Bijna net zo gevaarlijk voor je hart als je broodje bakkeljauw’, beaamt de ander.

 

 

 

6 juli 2017 Er was eens