Uit 't Copy van Clason

Selfie

Ze staan tegen het bushokje geleund. Hij houdt zijn telefoon iets boven hun hoofden. Zij lacht naar hem, zegt iets wat we hier binnen in de bus niet kunnen verstaan.

Hij trekt haar iets dichter naar zich toe. Dit wordt een selfie. Dat weten we allemaal.

Zij ook. Want heel snel haalt ze haar hand door haar haar. Ze lacht nog een keer en laat vervolgens de prachtige lach verdwijnen. Ineens is ze volledig iemand anders. Ze duwt haar kin naar voren, zuigt haar wangen in, spert haar ogen wijder open. Haar lange haren zwaait ze over een schouder. Ze is er klaar voor.

Hij niet. Hij lijkt niet tevreden met de metamorfose naast zich. Want hij lacht, duwt haar zachtjes met zijn bovenarm, waardoor haar pose begint te wankelen. Ze houdt zich echter goed. Het meisje van net is en blijft verdwenen.

Dan sluit de bus met een hoop kabaal de deuren en ze schrikt op. Wat de jongen niet lukte, lukt een volle bus toeschouwers wel, want haar mond vormt de letter O en ze krijgt een mooie blos.

De jongen grijnst dankbaar, slaat een arm om haar heen en heft opnieuw de telefoon. Ze glimlacht zacht, weggedoken in zijn hals. De bus trekt op, haar publiek zal spoedig wegrijden. Maar niet voordat het ziet hoe ze samenvloeit met de jongen tot één beeld. Een echt beeld. Een selfie zonder maskers. Ik hoop dat ze zal zien hoe fantastisch dat is. Nu of dan in ieder geval later.

 

7 november 2016 Er was eens

Niet voor publicatie

Het mooiste moment is als het gesprek buiten de paden wandelt. Als woorden komen die eigenlijk verboden zijn om op te schrijven. Dat zegt men dan ook: ‘Dit is niet voor publicatie hè! Of: ‘Tussen ons gezegd en gezwegen.’

Dat verbaast me altijd. Wanneer ik iemand interview over een roterend inlaatfilter van een gasturbine, zal ik immers niet schrijven dat meneer X of mevrouw Z de scheiding moeilijk vindt. Of dat er een andere baan in het verschiet ligt. Er een baby groeit. Een liefde bloeit. Iemand wordt gemist.

Bijna elk interview kent een moment als deze. Wat het onderwerp ook is. Plots vallen schermen en mag ik een glimp van de persoon zien. Iedere keer probeer ik heel stil te zijn, de woorden toegang te geven. Want ik geloof dat er in mijn vak weinig mooier is dan te ontdekken dat werkelijk iedereen een verhaal bij zich draagt. Soms een heel kleintje, van een paar regels. Een andere keer is het een heus gedicht. En sommige verhalen deinen na, laten me ’s nachts minder goed slapen.

Ik zou ze willen onthouden. Allemaal. Maar gek genoeg gebeurt dat niet vaak. Vervliegen de woorden zoals de geïnterviewde dat waarschijnlijk ook wil. Want gebiecht werd er, verteld over het leven aan een vreemdeling die ze hopelijk nooit meer zien. Daarom zijn hun verhalen weergaloos echt. Geen maskers. Geen toneelstuk. Dit is het.

Maar graag wel snel wissen.

Want altijd is er opluchting wanneer ik het voorstel stuur. Of zoals ooit iemand me schreef: ‘Met trillende vingers klikte ik het document open, godzijdank vergat je alles. Mijn dank is groot.’

 

4 november 2016 Er was eens

Op geurige wijze

De geur is zo zwaar dat ik het gevoel heb dat ik het uit de lucht kan happen. Het is bedwelmend en heeft bijna een hallucinerend effect.

Musk gemixt met vanille. Denk ik. Of zijn het andere geurnoten die hier de boventoon voeren?

Waren het maar wat minder harde noten. Een vleugje van dit parfum is misschien nog te doen. Maar met de komst van de draagster is de ruimte volledig doordrenkt. Alsof ze jolig met verstuiver in haar hand iedereen in dit restaurant onderdompelt in de geur waar we, volgens mij, niet om vragen.

Ik panikeer een beetje. Nog even en we ruiken allemaal hetzelfde. Van de mensen aan de bar tot de rokers voor de schuifdeuren. Zelfs mijn salade geurt naar een parfumerie. Wat was dat ook alweer met geuren, herinneringen en Proust?

De geparfumeerde vrouw zit intussen tevreden aan tafel. Ruikt geen onraad. Is zich van geen kwaad bewust. Alles aan haar is groot. De sieraden, het blonde kapsel, de bloemen op haar kleding en haar luide stem. Ze past bij haar parfum. Het parfum bij haar.

Maar niet bij ons.

Nu ze bijna niet meer beweegt, lijkt de geurwolk te gaan liggen en smaakt het eten zoals het bedoeld is. Ik eet snel om een opleving voor te zijn.

En dan vertrekt ze. Dat doet ze met grote armgebaren, uitbundig dag roepend. Ze markeert opnieuw de plek op haar eigen geurige wijze. We zullen nog een tijdje weten dat ze er was.

Aan het eind van de avond ruik ik plots toch nog een zweempje. Heel licht. Ze weigert te vervliegen. En ineens begrijp ik haar. Want vergeten worden? Dat wil niemand.

 

 

24 oktober 2016 Er was eens

Gruwelijk

De jongen staat stil. Zijn ogen volgen de route van de anderen. Ze roepen zijn naam nu, het duurt te lang vinden ze. Maar hij blijft staan en laat zich niet haasten. Hij bepaalt. Niet zij.

Ik bewonder de rust in hem en kan mijn ogen niet van hem afhouden. Aarzelend kun je het niet noemen. Voorzichtig? Behoedzaam? Opperste concentratie? Ik weet de juiste woorden niet om te beschrijven wat ik in hem zie.

Dan recht hij zijn rug, zet met één voet af en glijdt naar beneden. Hij danst op een plank met wielen. De subtiele bewegingen in zijn lijf besturen het skateboard. Hij walst. Rustig, loom, maar o zo prachtig.

Veel te snel naar mijn wens is hij weer terug op de beginplek. Een high five, een boks. Soepel stapt hij van het verlengstuk van zijn lijf af. Klapt het board omhoog en streelt met zijn vingers zacht over de bovenkant.

Hij praat wat, loopt met gebogen knieën, verend, sluipend. Dan fluit iemand naar hem. Zijn vingers laten het board los, zijn voeten zoeken een plek en daar danst hij, rolt hij, glijdt hij naar de overkant.

‘Gruwelijk’, zegt een jongen achter me. Het woord dat ik niet kon vinden. Ja. Dat is hij. Gruwelijk. En dat is meer dan goed, weet je. Ik wel.

 

img_7318

19 oktober 2016 Er was eens

In mijn hart

In de stilte komt het extra aan.

Je bent er niet meer.

‘Met heel mijn hart bij je.’

Dat schreef ik je dit weekend. Je las het.

En nu, in de supermarkt, herhaal ik de woorden, heel zacht.

Want ook in geluid, tussen mensen die boodschappen afrekenen, komt de dood extra aan.

Ik ga je missen. Jij vrouw met engelennaam.

 

13 oktober 2016 Er was eens

Dragen

Zijn dunne grijze haar waait alle kanten op. Zij draagt een sjaal over haar hoofd.

‘Geef nou.’ Hij zegt het niet overtuigd. Ze kijkt hem meewarig aan en schudt haar hoofd. ‘Ik doe het zelf.’ Hij kijkt naar haar. Ik denk een mix van ergernis en liefde te zien.

Ze loopt kordaat wat passen voor hem uit. Hij voelt nog even aan de sloten. Ja, de fietsen staan op slot. Ze wacht hem op en pakt zijn rechterhand.

‘Pas op hoor, het is steil.’

Ze luistert niet naar hem, sjort haar sjaal los met de toppen van haar vingers. Dat gaat moeizaam want de twee strandstoelen en tas glijden bijna van haar arm.

‘Kom, geef het nou aan mij.’ Hij zegt het krachtiger dan net. Opnieuw schudt ze nee. Haar haren schieten onder de sjaal vandaan. Een bos krullen met her en der grijze strengen.

Hij stopt, zijn linkerhand op haar wang. ‘Kom. Ik wil dat graag.’

Ze draait zich een kwartslag om en kijkt heel even naar de lange weg naar het zand. ‘Ok’, zucht ze. Ze geeft hem de stoelen die hij gretig van haar aanneemt. De tas krijgt hij niet.

Ze lopen verder terwijl zij de sjaal laat wapperen in de wind zoals kinderen dat doen met een vlieger.

‘Als ik hem loslaat, ren je er dan achteraan?’ Hij moet lachen, maar geeft geen antwoord.

‘Gentleman ben je toch.’ Het klinkt niet bozig, eigenlijk wel lief. Hij lacht opnieuw en ze rommelt zijn haar in de war, geholpen door de wind.

‘Misschien moet je mij over een paar jaar dragen.’ Hij laat haar hand los en omarmt haar. ‘Alsof je dat toe zou laten.’

Haar schaterlach klinkt over het strand. Hij glimlacht trots.

En hij en ik weten het: hoezo over een paar jaar?

Hij draagt haar op handen. Al jaren.

img_7718

 

28 september 2016 Er was eens

Taxi

Mijn lip trilt. Hij kijkt me heel even aan. ‘Waarnaartoe?’ Ik noem het adres en we rijden weg. ‘Was dat jouw baby?’ Ik vertrouw mijn stem niet, hum wat. ‘Nog heel klein hè?’ Ik hum weer. Hij rijdt heel rustig, maar ik ontspan niet. Mijn kleding knelt. Ik zit niet goed. Ik heb dikke ogen.

Ik voel me heel ongelukkig.

We rijden de tweede rotonde op en daar overspoelt het me. Tranen rollen over mijn wangen. Stille tranen. De man kijkt even opzij. Hij schrikt. Dat denk ik. Maar aan zijn stem is niets te horen. ‘Hee, wat is er? Wil je terug?’

Ik huil met diepe uithalen. Ja, ik wil terug. Naar het kind dat nog maar drie weken geleden mijn lijf verliet. Ik kan niet weg van dat kleine hoopje mens dat straks misschien wel eerder honger krijgt dan ik heb uitgerekend. En hoezo pas ik nog steeds niets en dacht ik echt dat ik nu wel weer werken kon? Ik wil helemaal niet presenteren. Ik wil helemaal niet bekeken worden. Ik wil alleen maar boven zijn buikje hangen en zijn geur opsnuiven.

De man luistert naar mijn waterval aan woorden. ‘Terug?’ vraagt hij enkel. Ik zucht diep. Nee, we gaan niet terug. Hij zucht ook en klinkt dan plots gedecideerd. ‘Hoe laat is dat opgeprikte gedoe voorbij? Dan zorg ik dat hier sta. Twee uur lijkt me meer dan zat. Ik wacht hier op je. Je hoeft niet naar de centrale te bellen. Loop zo eerst een toilet in, was je gezicht.’ Ik laat me pamperen als het kind dat ik achterliet. Zwaai zelfs naar hem vanachter het glas in de lift.

Twee uur later staat hij inderdaad zonder dat ik de centrale hoef te bellen voor de uitgang. ‘Hup, naar je baby’, zegt hij enkel. Op het dashboard staat een doos tissues. ‘Heb ik net bij mijn vrouw opgehaald’, zegt hij. ‘Jankende kraammoeders zijn mij wel bekend. Dus huil de hele tent maar bij elkaar.’

Ik snuit mijn neus, leun achterover en ontspan. Huilen hoeft nu niet meer.

 

 

26 september 2016 Er was eens

Ouwe man

Hij kokhalst.

Ze buigt zich naar voren. Haar ogen zijn dicht bij de zijne. ‘Adem in en uit door je neus. Ja, zo…je doet het goed.’

Hij kalmeert.

Zijn handen houdt hij voortdurend aan weerszijden van zijn lijf. De vingers zijn gespannen. Heel even trekt hij zijn shirt wat omhoog. Dan meteen weer zijn handen naast zijn bovenbenen. Ik zie een stukje van een blote bruine buik.

Een paar minuten later beginnen zijn voeten wederom rondjes te draaien. Zijn buik gaat sneller op en neer.

Ze heeft het meteen door. Opnieuw kalmeert ze hem tot zijn ademhaling normaal is. Tot zijn voeten ontspannen.

Nu zit hij rechtop en spoelt vol overgave zijn mond.

‘Half uurtje wachten met eten en drinken.’

Hij knikt. Ze kijkt vertederd naar hem. Het verplichte blauwe mondkapje verhult haar expressie aan geen kanten. Haar ogen lachen en stralen.

‘Ben na al die jaren nog steeds verliefd op je!’ zegt ze en trekt haar mondkapje naar beneden.

Hij rolt met z’n ogen. Zij grijnst. Prachtige tanden, uiteraard.

Bij de fiets zucht hij dramatisch. ‘Mama, ze weet toch wel dat ik negen ben? Ze moet echt zoeken naar een ouwe man.’ Hij stapt hoofdschuddend op.

We fietsen. Ze zit nog in zijn hoofd: ‘Zo’n man is wel zielig. Die moet elke dag wel tien keer zijn tanden poetsen, denk ik.’

Hij gruwelt. Kijkt me verontwaardigd aan omdat ik zo hard lach, en fietst van me weg.

‘Kijk mam, zonder handen.’

Ik fiets achter hem aan.

Ze is uit zijn hoofd.

 

5 september 2016 Er was eens

Ontkoppeld

Zijn benen bungelen. De kruk is te hoog voor hem terwijl hij zeker niet klein is. Als ze niet kijkt, duwt hij met het lepeltje van zijn koffie in de kaars. Het witte vet loopt als badwater over de rand. Hij houdt het tegen met zijn vinger. Heel even beweegt hij zijn schouders.

Ze draait zich om, wast glazen en praat wat met hem. Hij heeft met zijn linkervoet intussen de reling onder de bar gevonden om op te steunen. Op zijn schoot krabt hij het kaarsvet van zijn vinger. Uit haar zicht. Zijn been trilt. Zij knikt. Hij zegt wat terug. Dan draait zich weer met haar rug naar hem toe.

Meteen strekt hij zijn armen boven zijn hoofd uit. Buigt wat van links naar rechts. En verliest bijna zijn evenwicht door de draaiende zetel van de kruk. De verrassing is te zien op zijn gezicht wanneer hij een rondje draait. Heel even kijkt hij me aan. Dan zit hij weer recht.

Ze loopt nu achter de bar, hij kan met zijn zetel meedraaien met haar bewegingen. Hij draait lichtjes van links naar rechts, van rechts naar links. Zich afzettend met de handen tegen de bar. Ze zet een fles bier voor hem neer. Hij proost naar haar en drinkt. Ze glimlacht lief. Maar geen tijd heeft ze voor hem. Iemand anders vraagt haar aandacht.

Hij staat op. Zijn lijf lijkt te kriebelen van ingehouden uitbundigheid. Het is aanstekelijk, ook ik krijg nu een onweerstaanbare drang om heen en weer te hollen. Hij drinkt zijn bier staand. De kruk laat hij als een volleerd pottenbakker almaar rondjes draaien. Dan zucht hij. Slaat zijn hand op het zitvlak om het draaien te stoppen. Kijkt naar haar. Dan op zijn horloge. Vraagt iets.

Ze komt naar hem toe en geeft hem een plat ding. Als hij zich omdraait zie ik wat zijn onrust veroorzaakte. Een telefoon. Ze laadde het toestel voor hem op. Hij was zowaar een tijdje ontkoppeld en wist zich geen raad met zichzelf.

Hij bedankt, buigt zich voorover en toetst codes in. Zijn schouders ontspannen. Eindelijk. Hij is online.

 

2 september 2016 Er was eens

Stadspoort

Met z’n vieren bewegen ze zich als katachtigen. Poema’s, luipaarden, tijgers. Eender wat kan sluipen en atletisch bewegen beschrijft deze vier jongens. Hun spieren houden ze in bedwang. Laag op de grond kunnen ze niet in hun spel, maar de knieën zijn gebogen. Hun armen bewegen soepel met de lijven mee.

Rondom deze vier lopen mensen. Bezoekers met rugzakken, petjes en zonnebril. Ze kijken omhoog naar dit stukje stad waar ze allemaal een camera voor zullen heffen. Ze zien niet wat dicht bij hen gebeurt.

En die jongens weten dat. Ze bewegen zich bijna onzichtbaar tussen de toeristen door. Het is te zien dat ze dit vaker doen. De langste, die met de meest wilde haren en een grote grijns van oor tot oor, geeft de bal een zacht tikje. Een vrouw springt met een gilletje over de bal heen, zijn opzet is mislukt.

Heel even zijn ze opgefokt en springen wat op en neer. Dan gaan ze opnieuw door de knieën. Overtikken, een mooie pass naar de ander, steeds sneller, en opnieuw rolt de bal richting een man die aan komt lopen.

Gelukt. Een heuse panna. High fives. Gejuich. De toerist kijkt verstoord achter zich. Dat zijn benen als een poort fungeerden, heeft hij totaal gemist.

De jongens zijn trots. Een van hen steekt twee vingers in de lucht. Een prachtig en mogelijk onbedoeld v-teken op deze historische plek.

Dan nemen ze hun poses weer aan en zoeken naar nieuwe onwetende tegenspelers. Naar de o-benen, de lange benen, de hooggehakte. Nog duizenden toeristen komen vandaag voorbij om naar de Brandenburger Tor te kijken. De stadspoort is de grootste afleiding op dit verharde voetbalveld.

Een mooiere plek voor een spel zonder grenzen kan ik niet verzinnen.

 

FullSizeRender

 

 

16 augustus 2016 Er was eens