Uit 't Copy van Clason

De bakkersvrouw

De auto was ooit van de bakker. Hij was de chauffeur. Zijn vrouw zat op de passagiersstoel. Altijd, want zij reed niet graag. Ze hield zich vast aan de handgreep boven haar deur als hij net iets te fanatiek de bochten nam. ‘Komaan Jacques’, zei ze dan. Hij verontschuldigde zich altijd. Ook als hij vond dat ze geen gelijk had.

Op de achterbank pasten net twee kratten. Een met brood. De ander met gebak. Elke zaterdagmiddag bracht hij het krat met overgebleven brood naar het Leger des Heils. Het gebak nam hij mee naar huis.

Want zij hield er zo van. At alles gretig op. En soms extra, om hem te plezieren. ‘We willen niet goede waar weggooien!’ zei hij altijd. Meer aanmoediging om de laatste roomsoezen te verorberen had ze niet nodig.

En met de jaren zakte haar passagiersstoel dieper naar de bodem van de auto. Hij maakte te fijne taarten, ze werd zwaarder. En dat maakte haar – en hem – niets uit. Maar ze raakte wel met steeds meer moeite uit de auto.

Het werd tijd voor een nieuw vervoersmiddel. De auto werd verkocht.

Aan een twintiger die er elke dag mee naar haar werk rijdt. Op de passagiersstoel liggen dozen met boeken. De achterbank is een vergaarplek van jassen, sjaals, oude verpakkingen en spaarpunten.

En soms als ze bij het stoplicht staat, kijkt ze naar de stoel van de bakkersvrouw. Zoveel lager. Zo ingezakt. Ze glimlacht dan, trekt voorzichtig op om de vervlogen herinnering van de vrouw niet naar de handgreep te laten reiken.

En heus. Dan ruikt ze immer een vleugje brood en taart.

 

 

 

 

13 november 2017 Er was eens

Zo…vroeger

‘Mam, je hebt het steeds over vroeger.’ Ze zegt het terloops. Vlak voor ik haar een kus geef en ze naar school gaat. ‘Vroeger?’ vraag ik nog. Haar broertje geeft antwoord: ‘Ja, over toen we klein waren. Zoveel vroeger.’

Ook hij gaat dingen doen.

Ik zit alleen aan de keukentafel. Tegenover me kijkt mijn driejarige ik me aan. De foto heb ik zelf tussen de koffiemokken geklemd, omdat het beeld zo zorgeloos is. Zo onwetend. Zo…tja.. zo vroeger.

‘Kijk af en toe naar hoe je de wereld en het leven ook kunt zien. Een kinderfoto toont je dat bijvoorbeeld’, zei iemand me met verstand van zaken. Het zou kunnen dat ik haar foutief citeer.

Dit lijkt me een moment om even te kijken, dus staar ik naar mezelf. Naar het meisje dat ik ooit was.

En jawel, ineens begrijp ik het. Ik voel een legenestsyndroom zonder dat iemand het bosje takken verliet.

Vroeger heeft er geen bal mee te maken. Toekomst des te meer.

Tevreden drink ik mijn koffie. Een merel zet een vrolijk wijsje in.

Theatraler kan bijna niet.

 

 

 

30 oktober 2017 Er was eens

De weg

Hij houdt de kaart voor zijn gezicht. Zij kijkt naar de achterkant, vol advertenties en kleurrijke andere oproepen. Ze is ongeduldig want ze vraagt steeds: ‘En? En? Nou?’ De man humt wat. Ze kijkt verlegen lachend naar het meisje naast de man. ‘Hij zoekt de weg’, legt ze uit. De puber knikt beleefd.

De man laat de kaart zakken: ‘Ik denk dat ik weet hoe we moeten wandelen.’ Ze knikt verheugd. ‘Fijn’, antwoordt ze.

Ze staren allebei uit het raam. Bossen, weilanden. Een boerderij.

Het meisje naast de man praat met haar reisgezelschap. Ook een tiener met lange haren. Ze lachen. Giebelen meer. Zoals alleen meisjes van zestien dat kunnen.

De vrouw tikt op de kaart op de schoot van de man. ‘Misschien moet je nog eens goed kijken. Of weet je het al uit je hoofd?’ Ze klinkt trots. ‘Jij weet altijd alles uit je hoofd. Fotografisch geheugen. Heel knap.’

Ze zegt het niet tegen hem, maar tegen de rest van de passagiers in deze coupé.

Hij lacht naar haar. ‘Ja, ik weet de weg. Vertrouw me toch eens mens!’ Ze bloost als hij voorover buigt en een kus op haar hand drukt.

In Utrecht stappen ze uit, net als ik. Hij kijkt vertwijfeld rond. Zij kijkt naar hem.

‘En?’ vraagt ze.

‘Daar!’ wijst hij.

De weg is gevonden.

29 oktober 2017 Er was eens

Met een reden

‘Ken je dat? Dat je om je heen kijkt en denkt: Is dit het nou. Is dit het leven?’

De vragensteller kijkt zijn vriend aan. Die stopt met rekken en strekken, bukt zich en heft twee kleine maar zware halters. Als antwoord haalt hij zijn schouders op, zijn gezicht vertrekt. Door het gewicht of door de vraag. Dat weet niemand.

De man gaat naast zijn vriend zitten. Ze kijken elkaar nu in de spiegel aan. In spiegelbeeld kun je ook praten.

‘Ik bedoel. Ik ben natuurlijk de vijftig ruimschoots gepasseerd. Jij nog lang niet. Maar echt… er komt een moment en dan kijk je naar jezelf alsof je naar een film kijkt. Geloof me jongen. Zo gaat het dan.’

De vriend gromt iets terug. Hij heeft zwaardere gewichten gepakt en praten is nu echt niet meer te doen.

Dat kan de man eigenlijk weinig schelen. Hij staart naar zichzelf. Heel even rolt hij zijn spieren en bekijkt ze zonder bewondering. Het is meer een vaststelling: ja, ze zijn er nog.

‘Weet je. Je moet niet te lang nadenken over bepaalde keuzes. Mijn pa zei dat. Niet almaar terugkijken. Spijt is zonde van je tijd. Hij zei dat als je zeventig bent je weet dat alles met een reden is gebeurd.’

Nog steeds is zijn vriend niet spraakzaam.

‘En als je denkt: had ik maar, had ik maar…almaar dat denkt. Dan komt er een tijd dat je…’ Zijn vriend onderbreekt hem: ‘Dat je een puinhoop van je leven maakt.’

‘Oh’, zegt de man bedremmeld.

‘Ja gast’, zegt zijn vriend die nu ook tegen zichzelf praat in de spiegel, ‘en voor puinhopen heb je spierkracht nodig.’

Hij duwt een halter in de handen van de man. ‘Hiero. Net zo zwaar als het leven zelf.’ Hij lacht erbij.

De man gaat staan en heft het leven boven zijn hoofd. Hij lacht niet. Nog niet.

Dat is nu echt niet te doen.

 

 

28 oktober 2017 Er was eens

Mona Lisa

Is ze echt? Of een etalagepop? Ik verzit om beter te kunnen kijken.

Ja. Het meisje is echt. Wel staat ze dood- en doodstil. Ze staart voor zich uit. Om haar heen zijn flesjes, zakken chips, tijdschriften en chocoladenrepen uitgestald. Deze kiosk is haar glazen omhulsel op dit oude perron. Meedogenloos transparant, want we kunnen haar van alle kanten zien. De mensen in de trein hier tegenover die naar Zwitserland vertrekken. En wij, de passagiers richting de andere kant van deze grote stad.

Ze beweegt nog steeds niet. Geen klanten vragen haar aandacht. Ook hoeven producten blijkbaar niet worden aangevuld. Haar handen liggen op de balie. Ze heeft een glimlach. Maar dat zie je alleen als je heel goed kijkt.

Mensen rennen voorbij om de treinen te halen, net op tijd voor het fluitsignaal. Ze zien niet dat in de glazen omlijsting een Mona Lisa van vlees en bloed huist. Ze spoeden zich naar hun volgende bestemming. Kinderen worden aan armpjes meegetrokken. Koffers belanden nog net op tijd in de bagagerekken.

Ook mijn trein glijdt langzaam langs het perron. Weg van haar. Weg van het levende standbeeld.

Ik draai me nog een keertje om en zie hoe ze alsnog beweegt. Ze masseert haar nekwervels met haar linkerhand.

Over een paar minuten komt de volgende trein. Nieuw publiek.

Ze is er klaar voor.

 

 

 

BewarenBewaren

19 oktober 2017 Er was eens

Papa

Ik ben 46. Hij 82. En we zitten in het ziekenhuis.

Tegenover ons halen mensen koffie uit een koffiemachine die alle mogelijke varianten biedt. Verpleegkundigen wandelen voorbij. Ze praten over het ultieme recept voor zoete aardappeltaart, over de komende herfstvakantie en over een aanbieding bij de Hema.

Een elektricien wacht bij de balie, zijn ladder heeft hij in delen bij zich. Er zijn een paar lampen stuk. Dat hebben wij al gezien.

Soms wordt een naam geroepen. De koffiebeker wordt dan achtergelaten, tijdschriften worden terug op stapels gelegd.

Mijn naam klonk nog niet, dus wachten wij geduldig.

Want we zijn vroeg en meer kunnen we niet doen. Ik kijk naar hem en maak me zorgen. Hij om mij.

We verbergen dat gevoel onder grappen. Onder een lach. Daar zijn we supergoed in. Ook dat is genetisch, denk ik.

Hij is 82. Ik 46. En we zijn hier niet voor hem.

Dat maakt het wat vreemd. Een kind dat haar vader als gezelschap meeneemt naar een ziekenhuisbezoek is op mijn leeftijd uniek. Misschien is het daarom dat het me zo ontroert. En dat ik probeer elke minuut in me op te nemen. Te koesteren.

Wat artsen gaan zeggen, weten we namelijk al. Wat de toekomst brengen zal is nog vaag. Wazig zelfs. Dat is een ding dat vaststaat.

Tot die tijd noemen we dit vol overgave ons ‘vaderdochteruitje’.

Ik vind het een van de mooiste ooit.

 

 

 

 

 

18 oktober 2017 Er was eens

Uitje

‘Rauw?’

‘Ja. Niet gekookt, niet gebakken.’

‘Levend?’

‘Nee…niet levend.’

‘Stik je dan niet in de graten?’

‘Die haalt dat meisje eruit.’

‘Als ze dat maar kan.’

‘Jawel. Dat kan ze heel goed.’

‘En dan?’

‘Uitjes. Augurken erbij.’

‘Oja…Kun je die staart ook eten?’

‘Nee.’

‘…’

‘Wil je proeven?’

‘Ja.’

‘….Niet uitspugen als je het vies vindt. Daar staat een prullenbak. Ok?’

‘…’

‘En?’

‘Vind de uitjes het lekkerste… Doe mij nog maar wat uitjes. Zijn die ook rauw?’

‘Ja man, die zijn ook rauw….’

‘Mama, waarom lach je nou zo.’

 

17 oktober 2017 Er was eens

De belofte

Ze zit op haar knieën en haar hoofd bevindt zich ergens tussen de sla, wortels en paprika. Terwijl ze de groentes rangschikt, zingt ze vol overgave, alsof ze vergeten is dat ze hier op de tegels zit. Mensen lopen argeloos en zonder aandacht voorbij. Hun wagentjes en kinderen voortduwend.

Haar stem is loepzuiver. Prachtig.

Ik wil niet dat ze stopt met zingen. Maar alleen zij kan me helpen te vinden wat ik zoek. Ik aarzel even en raak dan toch voorzichtig haar schouder aan. Onder haar witte jasje voelt ze pezig. Ze draait zich om. Is ze geschrokken van mijn verstoring? Beschaamd omdat ze zich muzikaal zo liet gaan? Ik vermoed van niet want ze lacht. Ze slaat gemaakt gegeneerd haar hand voor haar mond.

We lachen nu samen.

‘Zing straks alsjeblieft verder’, begin ik. Ze knikt. Het is een belofte. Dat voel ik in alles. Ik beeld met handen en voeten uit wat ik nodig heb: koffiefilters.

Ze begrijpt me, steekt haar vinger in de lucht en houdt hem daar. Met grote passen wandelt ze het gangpad in, steeds sneller. Ik kan haar bijna niet bijhouden op de gladde winkelvloer.

Links, achter in de laatste gang, tikt ze met diezelfde vinger op de verpakking. We lachen opnieuw naar elkaar. Ik bedank haar in haar taal.

Als ze wegloopt barst ze weer in gezang uit. Vol overtuiging. Haar belofte van daarnet waarmakend. Ze is niet op zoek naar publiek of waardering. Ze zingt. Niets meer. Niets minder.

Ik hoor haar tot aan de kassa. Daar nemen de piepjes het over.

Gratis fado in de supermarkt. Ik kan het iedereen aanbevelen.


3 oktober 2017 Er was eens

Zij

Ooit paste ze in mijn lijf. Nu torent ze almaar meer boven me uit. Ze draagt feloranje kicksen onder een blauw tenue en staat in de stromende regen. Nee, ze hoeft niet onder de paraplu. Ze lacht er lief bij.

Haar teamgenoten, allemaal met te veel armen en benen zoals dat hoort bij meisjes van bijna 15, kijken elkaar strijdlustig aan. Ze gaan winnen. Dat voelen ze. Ondanks de regen? Welnee, dankzij! Ze zijn daar hartstikke goed in, in watervoetballen.

Hun lange haren dragen druppels aan de uiteinden.

Na de aftrap kijk ik naar haar. Zij die ooit opgerold in mijn buik woonde. Ze rent, draait, springt, kopt en schopt. De laatste maanden dat ik haar droeg, deed ze dat ook. Ik kreeg er zelfs gekneusde ribben van.

Wat is ze mooi. In alles.

Zijn dit hormonen die de tranen omhoog duwen? Deze jaren worden ook wel mijn tweede pubertijd genoemd…  Of zou het dan eindelijk zo zijn. Dat tijd inderdaad alle wonden heelt. Dat ongeloof verandert in geloven in?

De regen glijdt van de paraplu af. Steeds sneller volgen de druppels elkaar op. Ik sta nu in een cocon van regen. Met zonlicht in mijn hoofd.

Dat kan zomaar. Op een zaterdagmiddag.

1 oktober 2017 Er was eens

The killer

Een man. Hij staat voor mijn ligbed en kijkt me mistroostig aan, zijn handen in zijn zakken.

‘I come for the palm bugs. I have to kill them.’

Voor een killer ziet hij er behoorlijk aangedaan uit. Ik ben rechtop gaan zitten en ga nu staan. Dit klinkt als een belangrijke onderbreking. De bugkiller loopt voor me uit naar de drie palmbomen op dit terrein.

De palm bug is een ware pain in the ass, vertelt hij. Heel de zuidkust wordt door het dier geteisterd. Alle palmbomen leggen het loodje. Het enige wat een beetje helpt is de dode bladeren van de bomen verwijderen. En ja, gif. Sterk gif. Want het beest komt uit Azië… nou, dan weet je het wel.

Ik zie een insect voor me met de skills en looks van een ninja. Niet te vangen. Niet te verdelgen.

We kijken naar boven, naar de boom waaronder ik daarnet nog lag te suffen. Onwetend van de bug die al koprollend en lucht wegtrappend de boom naar een andere wereld helpt. De man dikt het gevaar aan: ‘Ze hollen de boom uit. En dan valt ie zo op je hoofd. De boom.’

Ik neem zijn waarschuwing ter harte.

Een paar minuten later weerkaatst het geluid van de zaag tegen de heuvels. De palmbladeren vallen op de grond.

De sterke Aziaat is een rode palmkever, google ik. Met larven zo groot als een duim. Een dier dat heel snel en ver kan vliegen.

Na het zagen krijgt de boom een injectie met gif. De verdelger legt zijn hand geruststellend op de bast en prevelt iets. Ik kijk nog eens naar de afbeelding op mijn scherm. De jongste kijkt met me mee. ‘Hij gaat evolueren’, voorspelt hij tevreden, ‘ninja power to the rescue!’

Ik hoop dat de man ons niet gehoord heeft of het dan in ieder geval niet begrijpt.

Maar zijn blik is droevig. Ik vrees dat de killer uitstekende oren heeft.

 

29 september 2017 Er was eens