Uit 't Copy van Clason

Alone of along

‘Wel komen hè!’

Ik knik.

‘Niet vergeten hè.’

Ik beloof hem dat ik geen vergiet zal zijn. Ik kom kijken naar de Swing en Sing Along.

Hij schrikt. ‘Alone?! Ik ga echt niet in m’n eentje staan dansen en zingen.’ De paniek breekt uit om een klein taalkundig misverstand.

‘Niet een ‘sing alone’ een sing along’ dat betekent ‘zing mee’’, leg ik lachend uit.

Hij kijkt me wantrouwend aan. ‘Jij en je grapjes altijd.’

Soms heb je iets aan jezelf te danken.

Even later strekt een deinende zee van vlechtjes, lange losse haren, grote kuiven, krullenbollen en gellokken zich voor me uit. En daar ergens, tussen al die kleuren en beweging, wacht iemand op mijn hand die naar hem zwaait.

Ik zie buurjongens, vriendjes en vriendinnetjes van hem, kinderen van anderen. Het door mij ooit gedragen exemplaar; ik kan hem niet ontdekken.

Dus kijk ik samen met zijn zus naar de ritmische warboel. We zwaaien wat in de richting van daar waar hij zou kunnen zijn. En hopen dat hij ons wel ziet.

De muziek klinkt almaar harder, kinderen springen, dansen en juichen. Hun enthousiasme over de aankomende zes weken is aanstekelijk. Verlossing, juichen ze van top tot teen.

Naast me gaapt de puber. Dit uitstapje van de bank waar ze al een weekje ligt, is een enorme omschakeling. Net wanneer ik wil voorstellen naar huis te gaan, beginnen de kleuters enthousiast aan het immer onveranderde liedje Tsjoe Tsjoe Wah.

Heel even lichten haar ogen op.

Ik omarm haar middel. Ze legt haar hoofd op mijn schouder. Dan duw ik haar lichtjes met mijn heup naar links. ‘Kom, we zongen het pas 1000 keer. Nog een keertje dan, voor jou.’ Ze rolt haar ogen. ‘Mam..’, zegt ze, maar lacht wel zachtjes.

Ik lach ook en denk aan mijn zomers als kind. Die duurden langer dan lang.

En nu? Nu vliegt de tijd.

Dus zing ik zachtjes mee met het lied uit ons gezamenlijk verleden.

Want soms gaan dingen gewoon te snel. Veel te snel.

 

IMG_6421

 

14 juli 2016 Er was eens

Kaas

‘Het vlees is zo mals dat het in je mond smelt…’

Ze leunt achterover.

‘Maar dat is niet de enige reden waarom ik per se een tussenstop wil maken. Het zijn namelijk kunststukjes op je bord. Een voor een.…..’ Ze kijkt me aan, zoekt woorden. ‘Ze zijn echt onweerstaanbaar in smaak, geur en kleur.’ Ze knikt om haar beschrijving fysiek te benadrukken.

‘De tomaten komen uit de oven, de avocado is gemarineerd. Wil je spek.. krijg je spek…. Er is een mangosaus, een chilisaus…’ Ze staart voor zich uit. ‘Oh… en vertelde ik al over de kaas? Nee… dat vertelde ik niet. Gesmolten kaas. Jus van het vlees erbij.’

Ze zucht en sluit even haar ogen. Ik denk dat de helft van ons nu even moet slikken en net als zij verlangt.

‘Eh kaas?’ vraagt hij. ‘Kaas moet je niet doen he.. eiwitten, die zijn goed. Maar kaas. Doe maar niet.’

Ze opent haar ogen, haar blik richt zich ijskoud op hem. ‘Wat zeg je?’

Hij zet een stap naar achter. ‘Nou.. een hamburger is ok voor een keertje, maar kaas.. nee, dat moet je niet doen.’

Ze staat op, trekt haar pezige schouders naar achter en kijkt hem minzaam aan. Dan wijst ze naar haar lijf waar naar mijn idee al jaren geen kaas, laat staan een hamburger, aan plakken bleef. ‘Ik train vandaag voor de kaas in mijn vakantie…’ Ze slist een beetje. Hij buigt zijn hoofd. ‘En erna, train ik voor de next time.’

Hij pakt mompelend zijn bidon en loopt bijna onopvallend naar de balie. Ze kijkt hem compleet weg.

‘Geen kaas….’ Ze rolt haar ogen, draait haar lange haar in een knot, legt de barbell op haar schouders en buigt haar knieën.

Als ik even later vertrek, zie ik haar nog zwoegen.

Want kaas zal ze eten. En niet uit het vuistje.

12 juli 2016 Er was eens

Woorddronken

Het is zo warm dat dansen niets meer te maken heeft met zweven maar meer met overleven tussen de zweetdruppels en bijbehorende geuren van een ander. Ik verlaat de dansvloer en daal af naar de kelder. Hier zitten de niet-dansers. De praters. De drinkers. De tijdelijke filosofen die zich bevrijd voelen na dat ene glas bier.

De muziek klinkt op deze plek dof en mensen zijn gehuld in rookwolken van goedkope shag en sigaren.

Ik zoek.

In de hoek zit een stel tegen elkaar aan. Zwijgend staren ze voor zich uit. Voor praten lijkt het te laat.

Aan de tafels in het midden van deze ruimte zie ik de ‘meter bier drinkers’. Zij maken geluiden die soms oorverdovend zijn. Zoals een langzaam op gang komende lachsalvo, met een groteske climax.

En dan is er nog de man met de baard. Hij heeft een plek tegen de muur. Voor hem ligt een schrift. Af en toe schrijft hij iets. Ik ken hem. Iedereen hier weet wie hij is. Hij heeft een monotone stem, verpakt zijn droefheid in grappen. Hij laat zich graag omringen terwijl hij schept. Dit keer geen adoratie van jonge vrouwen. Hij zit alleen. De bekende kunstenaar uit Ede drinkt, kijkt en schrijft.

Maar er is hier geen bekende, dus laat ik me weer lokken door de muziek. Ik passeer hem. Hij richting de bar. Ik naar de trap. Op zijn tafel liggen vrijwel onbeschreven pagina’s. De letters in zijn hoofd zijn ongeordend. Ik weet: hij is nog niet woorddronken.

Ik haast me de trap op, richting dansvloer waar ik luidruchtig word begroet alsof ik al uren vermist werd. En terwijl zij hard meezingen, de muziek me meevoert, weet ik dat op hetzelfde moment in de kelder een nieuw gedicht ontstaat. Of een liedje. Of het begin van een boek.

En zo zijn we zomaar getuige van een lettergeboorte. Hoe mooi is dat.

 

 

30 juni 2016 Er was eens

Naar de sterren

Zwijgend gaan we allemaal dezelfde kant op. Lopend. Fietsend. We staren in het niets. Of eigenlijk naar de muur recht voor ons. En als we dat beu zijn, kijken we naar het scherm van een televisie. Ook controleren we de rode cijfers. Nog zoveel minuten. Nog zoveel meters.

Op dit moment wandel ik naar de sterren. Dat staat onder mijn voeten: Star Trac. Dat moet je niet te lang doen, naar beneden kijken, dan donder je van die band af. Ervaring maakt wijzer.

Net zoals ik weet dat sporten mijn hoofd leeg maakt. Als ik dans is dat zo. Krachttraining, cardio op deze apparaten, zij hebben dat effect niet. Mijn gedachten gutsen over de randen. Ik zou willen vragen waar de vrouw naast me aan denkt. Maar zij rent. Met verbeten gezicht stampen haar voeten een stuk sneller naar een hemellichaam dan ik.

Een lichaam zoals we tegenover ons zien, denk ik. Want de hele muur draagt een foto van een atletische vrouw. Ik vind het wel een fijn beeld, want ik wil er niet zo uit komen te zien. Ik kan niet voor de anderen spreken die hier zwoegen. Voor mij relativeert deze foto alles.

Een man voor me stapt van de fiets die nooit ergens heen zal gaan. De fiets. De man wellicht wel. Kilometers rijdt deze op een en dezelfde plek. Er bestaan mindere nachtmerries. Ook naast mij is het rennen naar nergens voorbij.

Een piep. Ik verlaat de weg die me een paar mijl richting het heelal bracht. Eerst wankel ik ietwat. Alsof ik dagen op een schip doorbracht, de vaste grond onder mijn voeten voel, terwijl mijn hersenen nog immer denken dat zij me in evenwicht moeten houden.

Ik weet nu dat je heel even wacht met lopen totdat het dronkemansloopje is gezakt. Ook die beginnersfout maak ik maar één keer.

Terwijl de fietsen, loopbanden en crosstrainers door nieuwe mensen worden aangezwengeld, wandel ik vooruit.

Nu echt ergens naartoe. Want sterren zijn te ver weg. Dat weet iedereen.

 

 

14 juni 2016 Er was eens

I love mama

Hij zet moeizaam zijn voeten voor elkaar. Laat zich dan met bijna gestrekte benen achterover vallen op de bank tegenover me en drinkt vol overgave uit zijn bidon. De ander, een kop kleiner, is nog energiek en springt over de leuning om naast hem te zitten. Vrienden zijn het. Dat zie je aan hun houding. Ze zitten schijnbaar zwijgend naast elkaar, maar praten zonder woorden.

Mijn telefoon gaat, de jongste, dat hij honger heeft, waar ik ben, waarom ik niet thuis ben en ja, hij is zijn sleutel vergeten. Oh ja, had ik wel gezegd dat hij even alleen was met de lunch, maar kom nou maar naar huis mama. Ik hang op en maak aanstalten te vertrekken.

‘Laat me raden’, zegt een van de jonge mannen. ‘Dat was je zoon.’ Ik knik. ‘We blijven allemaal mamakindjes’, zegt hij tevreden. ‘Ook als we achter in de twintig zijn.’ Zijn vriend komt met moeite overeind. ‘He man, spreek voor jezelf man!’ Hij probeert zijn pijn te maskeren en strompelt bijna ritmisch naar de kraan om zijn bidon te vullen. ‘Ha! Jij ook man! Jij ook. Jij hebt onder al die tattoos van jou ergens een hartje verstopt met ‘I love mama!’ geef maar toe!’ De jongen met de tattoos kijkt betrapt, herstelt zich dan en zegt: ‘Wat klets jij kill…kom ga mee, we gaan.’ Zijn kleinere vriend staat op, hikt nog wat na van het lachen, grijnst dan naar mij en pakt zijn spullen.

Terwijl hij voor zijn vriend uitloopt, lachend en plagend, zie ik de tattoojongen zijn pols draaien en zacht een afbeelding strelen. Ik glimlach. Ik kan me geen betere plek bedenken voor zijn mama. Een soort vinger aan de pols. Forever and ever.

 

 

7 juni 2016 Er was eens

Salsa

‘Mijn leven is veranderd.’ We zitten in een mager zonnetje en ze denkt hardop. Dat we samen naar een voetbalwedstrijd kijken is bijzaak. Ze vertelt over veertig kilo meer. Over alleen maar kunnen liggen op een bank. Ramen gesloten. Gordijnen dicht.

‘Gesmolten kaas en kilo’s suiker. Wat ik ook at, het verdoofde niet. Dus nam ik steeds meer. En meer. De buitenwereld was aantoonbaar wreed en koud. Daar wilde ik niet zijn. Ik at zoveel dat ik hoopte dat ik nooit meer door die deur zou passen. En dat was bijna het geval.’

We springen op en juichen. ‘Zo mooi!’ Even klopt ze op mijn rug alsof ik het doelpunt heb gemaakt. We zitten weer en ze pakt de draad op.

‘Ik werd 50. Mezelf vijf jaar lang richting het graf eten was mislukt. En ik paste nog steeds door de deuropening.’ Ze lacht klaterend en schudt haar hoofd. ‘Dus wandelde ik met heel veel puffen en hijgen naar de supermarkt. Geen bezorgdiensten meer. Ik zou het eten voortaan zelf halen. En midden op het plein zag ik ze plotseling. Ze stonden te dansen. Salsa. Alles in me verlangde naar meedansen. Ik keek naar boven, zei hem dat hij maar even op me moest wachten daar in de hemel, en meldde me aan voor lessen.’

Ze kijkt in de verte en is even stil.

‘Toen ik gewicht verloor, ontdekte ik dat wandelen ook fantastisch is. Dat doe ik nu wekelijks met een aantal vrouwen. Er zijn veel vrouwen zoals ik in de Bijlmer. We praten, huilen….en lachen.’

Ze staat op en roept iets opbeurends naar haar kleindochter op het veld. ‘Ik was vijf jaar dood zonder te sterven’, zegt ze. ‘Ik rouwde een klein mens aan mijn lijf.’ Dan beweegt ze haar heupen van links naar rechts. ‘Maar toen kwam de salsa!’ Haar ogen stralen, haar lijf danst.

En terwijl nu ook het elftal uitbundig juicht, zie ik haar naar boven kijken. Ze kust haar vingers, sluit haar ogen.

Ik hoop dat hij nog lang op haar moet wachten.

 

 

 

31 mei 2016 Er was eens

Verlies

De pup kruipt over de vloer. Niet omdat ze niet lopen kan. Eerder omdat de ruimte nieuw is. Bovendien groot en uitgestrekt. Ze kent het niet. Nieuwsgierig is ze wel. Ze schuift met haar neus tussen de haren op de grond. Overal pluizen in allerlei kleuren. Ze niest. Geen wonder.

Hij tilt haar op. Zijn gezicht kan nog niet in haar vacht verdwijnen, maar hij houdt haar dicht tegen zich aan. Zijn gezichtsuitdrukking verzacht. Nog geen tien weken geleden verloor hij zijn zus. Jong. Kloteziekte. Hij voelde almaar niets, vertelde hij. Nu lijkt hij dat wel te doen.

In de spiegel zie ik dat hij zijn ogen sluit. De pup kruipt in zijn hals. Het beeld ontroert me en het knijpt tevens mijn keel dicht. Terwijl ik nu niemand heb verloren, maar wel weet wat gemis is.

Zijn ogen openen en heel even kijken we elkaar aan in spiegelbeeld. Een zweempje glimlach op zijn gezicht. Bitterzoet, heet dat geloof ik. Het komt wel goed, zou ik willen zeggen. Maar dat is niet waar. Nu nog niet. Dus glimlach ik naar hem en naar de pup. En slik de ongehoorde woorden in.

23 mei 2016 Er was eens

Held op sokken

Een paar seconden weet ik niet wat ik ruik. Maar nu zie ik de bijbehorende rook. Het sluipt over de drempel zo de gang in. De voordeur is gesloten, maar het dringt zich desondanks kringelend naar binnen. Door de hoge ramen zie ik mensen in het trapgat staan. Ze wijzen naar de afdeling tegenover de onze. ‘Daar is brand! Er is gebeld!’ hoor ik iemand roepen.

Actie. Ik ren de gang in, zestien kamers moet ik langs. Ik bons op de deuren, trek ze open en overval huisgenoten die ik dagelijks zie en een enkele die ik heel soms tegenkom.

‘Brand!’ Verstrooid komt er een uit de douche met een handdoek om. Een ander laat studieboeken achter en loopt de gang op. Drie jongens tegenover mijn kamer manen me tot stilte: ik verstoor hun televisieprogramma. Ze komen straks wel…Straks?! Ik schreeuw nogmaals moord en brand. Ze luisteren niet.

Ik stuiter en spring van kamer naar kamer en zie tot mijn ontsteltenis dat mensen naar de brand lopen terwijl naar de nooduitgang aan de andere kant een slimmer plan is.

‘Braaaaannndddd!’ Mijn stem is de hysterie nabij. Ze lachen, een zoekt zelfs een fototoestel om de naderende brandweerauto vast te leggen. Ik ren mijn studentenkamer in, pak mijn gitaar, mijn dagboeken, een warme trui. Ze zoeken het maar uit. Iedereen is gewaarschuwd. Ik hol de gang uit, naar de nooduitgang en ren de trap af naar beneden. De zware deur knalt achter mij dicht.

En daar sta ik. Aan de voet van mijn appartementencomplex. Het is koud en boven mij zie ik bijna al mijn afdelingsgenoten voor het raam staan kijken naar de brand, een paar meter verderop.

Het lijkt een hilarische nachtmerrie. Ik hier. Zij daar. Ik sta bovendien op mijn sokken en denk aan de huissleutel die ik ook vergat.

Iemand tikt op de ruit naast me. Een vriendin, ze opent even later haar deur en bekijkt me nieuwsgierig. ‘Er was brand’, leg ik uit. Ze grijnst naar mijn voeten. ‘Ah, vandaar een held op sokken.’ Ik knik. Volgende keer word ik pantoffelheld.

 

 

19 mei 2016 Er was eens

Italiaans

We aarzelen voor de deur. ‘Je reserveerde toch?’ vraagt ze. Ik knik. Ik reserveerde. Het restaurant is leeg. Op de man achter het raam na. Hij poetst glazen met een theedoek en kijkt naar ons. Een vriendelijk knikje. Zullen we nog wachten op haar? We besluiten dat we willen zitten en duwen de deur open. Hij neemt de jassen aan. ‘We zijn echt de enige gasten’, fluister ik. Zij lacht. We bestellen wijn.

Even later zijn we met z’n drieën en praten zoals altijd. Over ouders, over kinderen. Over eten en werk. Over liefde. Over rouw. Over grijze haren en spijt als diezelfde haren op ons hoofd.

Om onze verhalen heen beweegt de wereld van de Italiaan. Er komen mannen binnen die zwijgend handen schudden. Ze dragen leren jasjes, hun haren strak in model. Ze drinken koffie, espresso. Mompelen zachte woorden, wisselen blikken van verstandhouding en vertrekken weer.

We spelen mee in The Godfather in Amsterdam-Zuid. Zijn de figuranten in dit etablissement dat zo uit de film lijkt weggehaald. De pluche kussens waarin we wegzakken achter het raam. De grote borden spaghetti, de zachte geluiden achter in de zaak, de net iets te harde muziek boven ons hoofd uit enorme speakers, en almaar die mannen die komen en vertrekken.

Weer een bezoeker. Een man met kinderwagen deze keer. ‘Die wagen is een afleidingsmanoeuvre, daar ligt vast geen kind in’, fluister ik. Ze lachen, schudden meewarig hun hoofd en praten verder. Ze nemen hun rol als figurant bijzonder serieus.

De Italiaan komt naar de bezoeker toe. Hij neemt de man bij de schouders en schudt hem wat heen en weer. Dan kijkt hij in de kinderwagen. Hij buigt zich voorover en kietelt op de buik van de baby. De vader, denk ik, tilt het kind – oh toch wel – uit de wagen. Ze spreken babytaal. Zelfs de man aan de bar kiekeboet achter zijn leren mouw.

‘Arrivederci buurman!’ De Italiaan houdt het dikke gordijn bij de deur open voor de kinderwagen en klopt nog vriendelijk op de schouder van de jonge vader. Deze film kreeg een onverwachte wending. Ik kan mijn teleurstelling nauwelijks verbergen. The Godfather transformeerde in een paar minuten zomaar in Buurman en Buurman.

De borden zijn leeg. De wijn is op. Ook wij vertrekken. Hij wenst ons een goede reis huiswaarts en sluit de deur.

‘A je to’, mompel ik ter afscheid. En nee, dat is geen Italiaans.

9 mei 2016 Er was eens

Pollen

Ineens slaat ze linksaf. Ik kan nog net mijn remmen inknijpen om te voorkomen dat ik op haar scootmobiel klap.

‘Mevrouw!’ roep ik geschrokken.

Ze kijkt me eerst in haar achteruitkijkspiegel aan. Dan draait ze zich half om.

‘Ik kan je niet zien. Kom hier staan!’ beveelt ze. Ik schuif de zonnebril in mijn haar en volg haar bevel op. Haar honden springen tegen me op. Ze heeft donkerbruine ogen, een heldere en vriendelijke blik. Haar gezicht leeft…of nee, het laat het leven zien. Ze is hier een stuk langer dan ik.

‘Zag je m’n knipperlicht niet?’ Ze zet ‘m ter demonstratie even aan en uit.

‘Nee, dat zag ik niet. U ging voor mijn gevoel hupsakee naar links.’

Ze glimlacht. ‘Nee hoor. Ik gaf richting aan. Je was vast aan het dromen.’

Nog steeds klinkt ze vriendelijk en zijn haar woorden geen verwijt maar een rustige constatering.

‘Nou nee…’ mompel ik. Maar ze luistert niet en trekt de honden naar zich toe. ‘Zeker net kinderen naar school gestuurd, ergens te laat voor, tegen de wind in gefietst. Ik snap het wel hoor. Dat je dan dingen niet goed ziet, bedoel ik.’

Ze houdt vol dat ik een onoplettende fietser ben en knikt er tevreden bij. Ik geef het op. We zwijgen samen.

Nu bekijkt ze me schaamteloos. ‘Kind, wat een tranen heb jij.’ Ik voel ze inderdaad over mijn wangen rollen.

‘Pollen’, zeg ik. Ik snuif er theatraal bij. Ze knijpt haar ogen tot spleetjes. ‘Tja, dat zeg ik ook altijd als ik tranen met tuiten jank.’

Nou ja zeg, ik schud mijn hoofd maar krijg niet de kans nog iets te zeggen. ‘Alles komt goed’, zegt ze ineens zacht en legt even een koude hand op die van mij. Haar gebaar is onverwacht troostend.

‘Nou meid, ik heb nog meer te doen vandaag.’ Ze knijpt in mijn hand terwijl de honden opspringen. Ze herkennen deze ‘ik vertrek-toon’.

‘Uitkijken hè!’ roept ze me na als ik wegfiets. Ik zwaai als antwoord en veeg snel de tranen weg.

Rotpollen.

 

 

21 april 2016 Er was eens