Uit 't Copy van Clason

Transformeren

‘Ik krijg volgende week de les voortplanting.’

We zijn in de badkamer. Hij droogt zich af want hij komt uit de douche. Ik zit op de badrand met mijn telefoon te rotzooien.

‘O ja? Nou gelukkig weet je daar al alles vanaf’, zeg ik tevreden. Hij is stil. Dus kijk ik op.

‘Ik weet helemaal niet wat dat is hoor mama.’ ‘Jawel toch’, overtuig ik hem. Hij schudt zijn hoofd. ‘Over vrijen gaat dat, en baby’s, dat weet je toch wel?’ Ik kijk naar zijn verbaasde gezicht. ‘Is ook een raar woord: voortplanting. Dat snapte je natuurlijk niet.’ Hij is toch nog wat stilletjes. ‘Nou, eigenlijk weet ik helemaal niets van hoe zo’n baby gemaakt wordt.’ Hij kijkt me met grote ogen aan.

Zit hij me nu te foppen? Al tig keren hebben we het erover gehad. Dat denk ik tenminste. Maar ik moet bekennen dat ik niet zeker meer weet of dat zo recent was in zijn negenjarige leventje. ‘Goed. Wat wil je weten?’ Een veel te grote vraag zie ik aan zijn gezicht. Dus begin ik maar te vertellen. Hij knikt, stelt vragen die me verbazen, ik maak het verhaal hier en daar wat spannender om de aandacht te vergroten, en uiteindelijk beweert hij het te snappen.

Hij gaat slapen en net als ik zijn kamerdeur sluit, roept hij me terug. ‘Hé mam!’ Ik doe de deur op een kiertje. ‘Ik weet nog zo goed dat ik als zaadje op mijn surfplank de wand van dat ei aan stukken brak en daarna met Pokémonkrachten mezelf tot baby transformeerde!’ Ik hoor zijn zus in de kamer ernaast lachen. Ok. Hier ging iets mis. Dusdanig dat volgende week enkel een diepe teleurstelling kan zijn. Of hij wordt de hit van de klas. Dat kan natuurlijk ook.

Ik hoop in ieder geval op begrip van de meester.

17 februari 2016 Er was eens

De fotoversie

De foto. Of de herinnering. Ik twijfel. Wat is echt. Herinner ik me dit beeld omdat het ooit is vastgelegd in mijn geheugen. Of omdat het werd ontwikkeld in een lab. Weet ik daadwerkelijk nog dat mijn vader of moeder bij me hurkte, op het knopje drukte, waarna ik weer verder dartelde over het grasveld…

…want het was toch een warme dag, een zonnige dag. Ik weet nog hoe koel het gras onder mijn voeten voelde. Ik weet nog dat ik sinds de ramp met de wesp goed uitkeek voor laagvliegende exemplaren. Die sluier, zo fijn voelde dat niet. De haarspelden prikten in mijn hoofdhuid. En het tasje…loodzwaar. Vol met….

Nee, het is mijn fantasie, ik weet niets meer. De foto werd de herinnering. Gevangen in een oranje waas uit de jaren zeventig. Ik kijk naar het meisje dat ik ooit was. De toenmalige bruidegom is me onbekend. Als die er al was. Ze ziet er namelijk opstandig uit, mijn fotoversie, alsof een accessoire in de vorm van een zesjarig jongetje niet echt nodig was.

‘Jongens willen niet trouwen maar voetballen’, zegt de negenjarige als hij het beeld ziet. Hij schudt zijn hoofd om zoveel onbegrip. Hij heeft gelijk. Natuurlijk was er geen bruidegom te vinden op dat veld. Of in de straat. Wel voetballers, wannabe-piloten, -cowboys en -soldaten. Dus trouwde ik met mezelf. Of met de maan en de sterren. Met een knuffel? Mijn vader? Het zou allemaal kunnen, maar zeker weten doe ik het niet.

Want meer foto’s zijn er niet van dat moment. Niet uit een lab of in mijn hoofd.

Daarom is alles de waarheid. Hoe mooi is dat?

 

FullSizeRender

15 februari 2016 Er was eens

Op bezoek

‘Een taart’, zeg ik in het Engels. Ze knikt. ‘Een taart neem je mee als je bij Portugezen gaat eten.’ Ze haalt wijnflessen uit een doos en zet ze in de schappen. ‘Geen wijn?’ vraag ik hoopvol. Ze geeft geen antwoord, loopt naar de toonbank en krabbelt een adres op een papiertje. ‘Alsjeblieft’, zegt ze. ‘Zoek iets moois uit.’ Achter me komen jongens binnen. Dronken en alweer toe aan een extra aanvulling. Ze glimlacht verontschuldigend en loopt naar de luidruchtige vakantiegangers.

Haar taartadres is gesloten. De chocolaterie ernaast niet. Het winkelmeisje vijlt verveeld haar nagels en wijst op de verschillende doosjes. Voor de zekerheid vraag ik ook haar of chocolade een goede tweede keus is. ‘Taart. Alleen taart’, is haar stellige ontkenning. Ik koop toch maar wat doosjes.

Een paar uur later sta ik achter een trotse vrouw. Ze is net voor mij gearriveerd en presenteert een kunstwerk van room en glazuur. Drie lagen. Ik heb minder mooie bruidstaarten gezien. Toch is het me meteen duidelijk: chocolade is inderdaad een verkeerde keuze. Ik zal mijn bijdrage ongezien en nonchalant ergens op tafel neerleggen.

Te laat. De gastvrouw pakt glimlachend de doosjes uit mijn handen. Vriendelijk knikken de andere gasten naar me – en mijn hemel het zijn er veel meer dan alle chocolaatjes bij elkaar. Eten die ook allemaal mee? Lange tafels vol plaatselijke dorpelingen kijken naar de gastvrouw die de inhoud een voor een op een schaaltje legt. Ze oh’en en ah’en.

Ik laat mij en mijn blos als een ingestorte appeltaart op de stoel naast de vrouw van het drielaagse kunstwerk zakken. Ze grijnst en vraagt: ‘Holland?’ Ik knik somber, ontkennen heeft geen zin. Ik heb met glans een imago verdedigd.

Met een zweempje triomf geeft ze me na een weldadig maal van geroosterd vlees, brood en groentes een stuk taart. Ik durf, ondanks gebrek aan eetlust, niet te weigeren. Ze kijkt even naar me, draait zich dan plots om, pakt een chocolaatje en duwt het midden in de slagroom. Ze gaat tevreden zitten en moedigt me aan met haar ogen. Ik begin braaf in de taart te prikken.

Van fiasco naar kers op de taart. Er is nog hoop.

 

8 februari 2016 Er was eens

Lezen

Ik lees niet meer zoals ik het vroeger deed. Je zult me zelden nog ondersteboven op de bank vinden, mijn benen over de leuning bengelend. Ook zie je me niet meer op de grond liggen of aan het aanrecht staan met opengeslagen boek onderwijl langzaam roerend in een of andere pan. Ik lees zelfs niet meer tot slapende benen op het toilet of met steeds zwakker wordende zaklantaarn onder de lakens. Nee, het is eigenlijk nog veel erger.

Ik denk dat ik niet meer kan lezen.

Een alinea lukt me. Een blog lukt me. Een column. Een hoofdstuk. Maar dan. Dan komen mijn hersenen in opstand. Als jengelende kinderen, verveeld en verwend, vragen ze om nieuwe prikkels. Om een snelle snack zoals een twit of een plaatje van Instagram. Ze gaan met me in discussie over zinnen die er niet eens staan. Ze vragen zich plots af of dat andere boek, ook al aangebroken, misschien toch een beter plan was. Ze zeggen: komaan, je hebt het druk, dit moet je nog zien, dat moet je nog horen en lezen. Haast je! Scan de zinnen, schiet op. Volgende halte!

Consequent en streng zijn, dat is een verbeterpunt…dus zo komt het regelmatig voor dat ik na een paar pagina’s ineens verdiept ben in een flauw filmpje, dat ik een discussie volg op Twitter over friet en patat of dat ik het ene boek aan de kant leg om in een compleet ander boek te beginnen.

Op dit moment lees ik bijvoorbeeld vier boeken tegelijkertijd. Dat is geen aanrader. Personages wandelen mee van het een naar het andere decor en ik ben al zo goed in namen onthouden.

Ja, ik las ook: eigen schuld, te veel social media, infobesitas. Toch vraag ik het me ernstig af. Want met jaloezie kijk ik naar de kinderen. Zij verdwalen in dikke boeken. Liggen voor pampus, hangen in stoelen, doof voor alles om hen heen. Ook zij kennen de digitale afleiding, ze doen veel vaker tien dingen tegelijkertijd dan ik. Hun koptelefoon, altijd op het hoofd, had ik beter gelijk al kunnen aanmaken in mijn buik. Evenals een smartphoneduim. Wellicht is dat het. Zijn ze beter ontwikkeld voor deze maatschappij dan ik. In de baarmoeder al gepantserd en gewapend. Zoiets.

Maar goed. Ondertussen liggen er boeken her en der geopend te wachten. Beroepsmatig ook nog wat. Behalve die boeken moet er geschreven worden en werk gelezen van anderen. Nog een week. Dan ben ik 45. Ik schrijf me vanaf die dag een boek per week voor. Een soort sportschool voor mijn luie verweekte brein. Net zolang tot ik weer ondersteboven hang of in ieder geval de tijd uit het oog verlies door een boek. Een jeugdig brein trainen. Dat moet me toch lukken. Ik kan niet wachten.

 

 

3 februari 2016 Er was eens

Spinsels

Misschien is het er al wel drie jaar. En zo ja, dan ontsnapt het spinrag boven mijn bureau dus al meer dan duizend dagen steeds weer aan een stofdoek. Een keer in de zoveel tijd rek en strek ik me uit en dan zie ik het opnieuw boven mijn hoofd hangen aan het plafond.

Eigenlijk is er dan slechts een simpele handeling nodig. Ik kan ofwel op het bureau balanceren met doek. Of ik kan de stang van de stofzuiger opheffen en het werk laten doen. Ik hoef er zelfs niet veel stappen voor te nemen. Mijn werkkamer is immers verdeeld in een werkgedeelte en een gedeelte dat met werk te maken heeft, maar zeker niet met letters. Stofzuiger, microvezeldoeken. Deze attributen verzamelden zich heel geleidelijk aan aan de overkant van mijn computer. Een soort walk in bezemkast dus. Of misschien een stok achter de deur: u zult uw huis niet laten verstoffen.

Heel soms begeef ik me richting die kant van de kamer met de heuse intentie om dan eindelijk het rag boven mijn hoofd te verwijderen. Maar dan gebeurt er altijd wel iets. Ik word bijvoorbeeld afgeleid door onverwachte elementen zoals legovliegtuigjes, een nerfpistool of een mysterieus klokhuis met kleine tandafdrukken. Dingen die ook storen op deze plek. Dus dan gooi ik het afval weg. En laat de vliegtuigen een kamer verderop landen. Daarna neem ik meestal weer opgeruimd plaats achter mijn scherm en vergeet wederom het euvel boven mijn hoofd.

Vandaag valt het spinrag me weer op. Het zijn intussen langere slierten. Ik moet er echt iets aan doen. Dochter staat plots naast me. ‘Waar kijk je naar?’ ‘Naar spinsels.’ Ze kijkt omhoog. ‘O ja.’ Ze grijnst naar me en loopt dan de kamer uit.

Poging nummer zoveel. Alle stopcontacten zijn bezet, ik loop met het snoer in mijn hand de gang op. Zien hersenspinsels er net zo uit? vraag ik me af. Ik stop de stekker in het stopcontact en ga terug naar mijn scherm. Eerst even typen.

2 februari 2016 Er was eens

Warmte

De kar staat midden op het grote plein. De lampen zijn uit en ook de luifel is naar beneden. Ergens in de verte ruik je nog de geur. Vet en suiker, de rest is vervlogen. Niet gek, want hier waait het altijd.

De wind is vandaag plots guur. De lucht grijs. Januari doet haar best een waardige tegenhanger te zijn van de 31 dagen ervoor. Waar mensen pasgeleden nog in de rij stonden voor flappen en oliebollen, lopen nu schoenen op weg naar kantoor, stadhuis of winkel. De eigenaars van dit schoeisel hebben opgetrokken schouders, kragen omhoog. Weinig mensen dragen tasjes in hun handen. De cadeaus werden uitgedeeld. Het vele eten genuttigd. En ondanks dat er geen extra ballast is, loopt niemand een lichtere tred.

Een man loopt aarzelend om de kar heen. Kijkt naar de uitgedoofde letters op het dak en dan wat om zich heen. Zag iemand dat hij nog verlangde naar vettige vingers, naar een beetje warmte van de maand hiervoor? Hij stopt zijn handen in zijn zakken, schopt tegen een denkbeeldig steentje en draalt even voor de McDonalds. Dan loopt hij ook die deur voorbij. Met een stevige pas. Alsof hij zich haast naar het einde van 2016. De wind blaast zijn jas alle kanten op.

En terwijl zijn rug verdwijnt tussen de andere ruggen, steeds sneller en sneller, lacht januari wreed in haar vuistje.

 

6 januari 2016 Er was eens

Onbedoelde geschiedenis

Met dit stuk deed ik mee aan een schrijfwedstrijd van Sebes & Bisseling. Ik belandde in de top 10, op de vijfde plek. Ik noem het de schop onder mijn schrijverskont voor het jaar 2016. Met zoveel dank aan mijn vader die zei:’Tuurlijk schrijf je erover.’ 

 

Vertel eens’, zei ze. ‘Vertel er nou eens over.’ Hij legde zijn krant weg. Keek in de verte en vertelde. Over de warmte, de geuren en de klanken. Over de olifanten, het baden in koud water. Hij neuriede een liedje dat de baboe voor hem zong. Hij sprak over avonturen zoals het kruipen door rioolbuis naar de volgende rioolbuis. En het wegduiken voor de man met het geweer. Zijn herinneringen waren een jongensboek waar zijn ogen van gingen glinsteren. Gecreëerd om de echte ervaringen niet te laten beklijven.

Ze werd ouder. En weer vroeg ze: ‘Pap, vertel eens?’ Hij keek opnieuw in de verte en vertelde. De woorden exact hetzelfde. De zinnen nauwkeurig herhalend. Ze kon ze meeprevelen, keek naar hem, en wist dat het zo was gegaan.

Zestien was ze. En zoals alleen een meisje van zestien dat kan, vroeg ze niet meer, maar las. Boeken geschreven door de kinderen van toen. De verhalen waren bijna gelijk aan die van haar vader, maar toch anders. Het ging over slaan, dood, bang zijn. Over honger en eenzaamheid, over meisjes die als troost werden aangeboden aan volwassen mannen. Ze schreef het op papier en gaf het aan hem. Zwijgend nam hij het aan. Ging achter de computer zitten en typte. De woorden van zijn dochter klonken vreemd. En toch vertelde zij hem het echte verhaal. Zoals het geweest moest zijn.

‘Vertel eens’, vroeg ze toen ze begin twintig was. Ze had haar rugzak op haar rug, klaar om het vliegtuig in te stappen. ‘Snuif de geur op’, zei hij enkel. En ze ging.

En in dat verre land, daar aan de andere kant van de wereld, stapte ze zijn verhalen binnen. Ze rook, zag en luisterde. Ze maakte een blauwdruk in haar hoofd, sprak met mensen die zijn verhaal deelden. Ze bezocht een nagebouwd kamp, liep een rondje om het huis dat hij had moeten verlaten met slechts wat kleding en een knuffel. Op Schiphol haalde hij haar op. ‘Wat at je?’ vroeg hij. Ze vertelde het en hij glimlachte, droomde weg.

‘Vertel eens’, fluisterde ze. Een baby op haar schoot. Hij schudde zijn hoofd. De woorden die hij kende wilde hij niet meer delen. Ze keek naar de foto van haar oma, moeder van drie kinderen. Ze stond ineens zo dicht bij haar. Hoe had ze het overleefd?

Er gingen jaren voorbij, met zo nu en dan een herinnering aan het verhaal dat achter ze lag. Verborgen in de geuren van een sigaret met kruidnagel. In een hap rijst met pepers. In haar kinderen die het Indonesische bloed van hun eigen vader door hun aderen hadden stromen. En van twee kanten de onbedoelde geschiedenis.

Het werd zomer. Ze gaf haar vader een glas water te drinken en haar dochter kroop op zijn schoot. ‘Opa’, zei ze. ‘Vertel eens. Hoe was dat nou vroeger, opa, in Indonesië, in de oorlog?’ Hij deed zijn krant weg. Keek in de verte. En vertelde de bekende woorden die nooit zullen veranderen.

24 december 2015 Er was eens

Zijn

‘En wie wil jij zijn? Ze heeft een wenkbrauw hoger dan de ander en straalt ongeduld uit. Ik denk dat ik haar verkeerd verstaan heb. Wie wil ik zijn? Van verwarring vergeet ik antwoord te geven. Ze snuift hard en draait zich om. Kans verkeken.

Ik zie mezelf weerspiegeld in het raam. Wie wil ik zijn? Kun je op je 44e nog steeds niet weten wie je wilt zijn? En hoe achterlijk is dat wel niet. Ik denk aan mezelf op die meisjeskamer. Daar dacht ik aan wie ik zou willen zijn. Ik droomde van de vrouw die ik zou worden. Uiteraard zelfverzekerder, wijzer, stijlvoller, slanker, langer. Mijn eisenpakket was niet mals op mijn dertiende.

Ik kijk nog eens naar de vrouw die ik werd. Zou ik over dertig jaar mijn hoofd schudden om wie ik op dit moment dacht te worden ? Ik zucht ervan, duizeliger kun je niet worden van je eigen gedachten.

De vrouw komt terug. Ze kijkt nu wat minder streng. ‘Kun je me nu zeggen wie je bent?’ Ah, ik verstond het daarnet inderdaad verkeerd. Ik knik, noem mijn naam. Ze gaat met haar vinger langs het lijstje. ‘Had ’t dan net gezegd’, moppert ze. ‘Nu is er al iemand anders naar binnen. Je stond zo te treuzelen.’ Ik mompel iets over dat ik tijd heb en dat die prik ook morgen kan. Daar is ze het niet mee eens. Ik moet nog even wachten. Ik kijk naar haar boze rug.

Over dertig jaar ben ik halverwege de zeventig. Ik schuif wat onderuit in de stoel. Nog alle tijd om te worden wie ik wil zijn.

23 december 2015 Er was eens

Eerste voldoende

Ik heb van de vijf vragen denk ik eentje goed. Ik kijk naar hem. Hij zit met zijn krant voor de klas. Zijn ademhaling is zwaar. Evenals zijn lijf. Onaardig vind ik hem niet, maar begrijpen doe ik hem allerminst. Dat frustreert ons beiden. We kunnen elkaar niet vinden in de wirwar van economische begrippen. Hij zucht dramatisch als ik vragen stel die hij enkel kan beantwoorden met: ‘Maar Marianne….dat is gewoon zo afgesproken. Waarom dat zo genoemd wordt? Waarom noemen we gras gras, bomen bomen. Maak het jezelf niet zo ingewikkeld!’ Waarna ik dan als antwoord harder zucht.

Net zoals ik dat nu doe door dit proefwerk. Plots draait zij die voor me zit zich om. Ze kijkt me aan op een manier die ik van haar ken. ‘Hou je mond, anders…’ betekent dat. Ik ben stil. Vliegensvlug pakt ze mijn blaadje en draait zich weer terug.

Ik zit nu aan een lege tafel. Mijn hart begint te bonzen. Uit mijn ooghoek zie ik dat hij echter rustig leest. Hij lijkt niets door te hebben. Niets van hoe ik hier zit te stressen. Want hoe onhandig kun je zijn? Mijn antwoorden overschrijven voor economie is zeker weten een onvoldoende halen. Haar kennende is ze straks ook nog pissig op het cijfer.

Ze draait zich om en legt het blaadje terug.

Als ik het proefwerk even later inlever, knakt hij zijn vingers en zie ik een zeldzame glimlach. ‘Alles wat ze goed heeft ingevuld en niet overschreef van jou, krijg jij als bonuspunten’, zegt hij. Hij haalt haar blaadje ertussenuit, scant het en niet het aan die van mij vast.

‘Mooi man’, zegt hij. ‘Je eerste voldoende van het jaar. Wie had dat ooit gedacht.’

 

16 december 2015 Er was eens

De danser

Heel even kijkt hij om zich heen. Is er iemand? Hij maakt zijn schouders los. Strekt zijn armen en knikt met zijn hoofd van links naar rechts. Nog een keer controleert hij of er publiek is. Dan zet hij zijn koptelefoon stevig op zijn oren.

Hij sluit zijn ogen.

Ik zie het gebeuren. De muziek neemt zijn lijf over. Het begint met een lichte beweging van zijn hoofd. Dan volgen handen, armen en romp. Benen en voeten. Hij beweegt op een manier waarvan ik wilde dat ik het ooit geleerd had. Of ooit zal kunnen. Welke leeftijd ik ook heb.

Hij ontroert zonder dat ik de muziek kan horen. Dat hoeft ook niet. Hij maakt noten en tonen door te bewegen. Zijn ogen steeds gesloten. Hij danst alsof er niets meer bestaat dan dat. Vol overgave. Tijdloos.

Drie minuten. Dan opent hij zijn ogen weer. Zijn blik alsof hij terugkeert van een reisbestemming waarvan alleen hij de coördinaten kent. Hij beweegt steeds langzamer.

Iemand roept iets tegen hem. Hij kijkt nu zoals veertienjarige jongens dat doen. Pakt mopperend zijn fiets. Met kromme schouders – en haast – vertrekt hij naar de plek waar hij moet zijn.

De danser is verdwenen.

 

14 december 2015 Er was eens