Uit 't Copy van Clason

Hohohohoho!

‘Klopt het dat de Kerstman weg is?’ De vrouwen aan de tafel naast me kijken wat verdwaasd op.

‘De Kerstman?’ vraagt een van de vrouwen, haar leesbril balanceert op het puntje van haar neus. ‘Ja, de Kerstman. Klopt het dat die weg is?’ De vrouw die de vraag stelt heeft haar handen in haar zij. Ze is er duidelijk van overtuigd dat een van de anderen hier meer van weet. ‘Ah…de Kerstman.. die Kerstman…’ antwoordt een oudere dame. Ze lacht vriendelijk.

Maar dat helpt niet. ‘Nu, kom op. Waar is die?’ De vrouw verheft haar stem. ‘Hohohoho!’ grapt de vrouw met de leesbril. De rest lacht. ‘Ik weet niet wat hier zo grappig aan is, maar vorig jaar heb ik hem in die kast gezet. En nu is hij weg. Waar is hij?’ De stem van de vrouw trilt.

Het lachen stopt.

‘Misschien is hij stuk’, oppert de een. ‘Of iemand heeft hem mee naar huis genomen’, zegt een ander. ‘Of hij is eindelijk uit de kast gekomen.’ De leesbril krijgt een duw.

‘Mee naar huis genomen?’ De vrouw heeft nu rode blosjes op haar wangen en gaat bij de rest zitten. ‘Dus er is geen Kerstman dit jaar?’ Het is geen vraag. De vrouwen kijken elkaar wat opgelaten aan, een van hen slaat een arm om haar heen. ‘Joh, Kerstmis is ook leuk zonder een man.’ De vrouwen lachen zonder geluid. Behalve zij.

Als ik even later vertrek, staat er een enorm rendier bij de deur. Het prijskaartje bungelt nog aan zijn rode neus. Hier kocht iemand zelf maar een cadeau. Dat komt ervan als de Kerstman ertussenuit knijpt.

10 december 2015 Er was eens

Versieren

In het café hangt een vrouw gevaarlijk over de balustrade om de piek op de boom te kunnen zetten. Ze wordt aangemoedigd door de ober. Geheel passend bij de kerstsfeer vloeken ze elkaar stijf.

Opeens zit ze tegenover me. Twee staartjes en grote bruine ogen. ‘Op wie wacht jij?’ vraagt ze. Ik schat dat ze zo’n jaar of zes is. ‘Op een mevrouw.’ Ze kijkt naar mijn koekje. ‘En jij? Wat doe jij hier?’ vraag ik. Het is een schooldag immers. ‘Oma moest versieren. En ik treuzelde voor school. En toen zei ze: godverju, ga dan maar mee, ik meld je wel ziek.’ Ze kijkt tevreden naar de vrouw die nu met veel getier grote kerstklokken ophangt. ‘Dat is mijn oma. Wil je dat niet?’ Ik schuif het koekje over tafel naar haar toe. Ze eet met veel smaak.

‘Ik heb twee zusjes. Superstomme. Echt jammer. En ik ben verliefd.’ Een triomfantelijke blik. ‘Heb jij een kind?’ Ik knik. ‘Ik heb er twee.’ Ik laat een foto zien op mijn telefoon. Zodra ze de foto ziet, springt ze op en brult de naam van mijn zoon. ‘Daar ben ik verliefd op!’ Ze straalt.

Haar oma komt op het roepen af. ‘Valt ze u lastig?’ Ik schud mijn hoofd en voor ik iets kan zeggen zegt mijn tafelgenote: ‘Oma, dit is de mama van die waar ik verliefd op ben!’ De vrouw zucht, de glitters hangen in haar wimpers. ‘Nou, alvast veel sterkte met uw nieuwe schoondochter’, zegt ze. Ze klinkt dodelijk vermoeid.

Haar kleindochter hangt nu ontspannen in haar stoel. ‘Morgen vraag ik verkering’, zucht ze dromerig. ‘Niets zeggen he!’ Ik beloof haar niets te zeggen. Het versieren laat ik geheel aan haar over. Nu maar hopen dat ze dat net iets beter kan dan haar grootmoeder.

8 december 2015 Er was eens

Achttien

Ik loop langs het strand naar een huis met een vruchtenboom. Een wit huis met luiken, een huis waar talrijke scooters aan weerszijden van het pad richting de deur staan. Op het trapje zit zij, met een dikke buik. Te warm om te slapen. De baby beweegt en ik mag voelen. Ze leidt mijn hand naar de bobbel in haar buik. Een onverwachte herinnering, ooit voelde ik mijn zusje door de huid van mijn moeder.

Heel even zitten we zwijgzaam naast elkaar. De weinige woorden die ik van haar taal ken, helpen onvoldoende om een gesprek met diepte te voeren. Bovendien is zij ouder. Wijzer. Dat denk ik dan toch. Ondanks dat lijken we elkaar te begrijpen. Ze geeft me wat water, een gulle gift weet ik intussen: op dit eiland is water niet vanzelfsprekend.

Ik loop de trap op naar de kamer die ik deel. Ik hoor mijn kamergenote de scooter wegzetten en achter me aan naar boven lopen. De zon komt op en verdringt de maan van het toneel. We zetten de cassetterecorder aan en luisteren naar een saxofoon. Praten hoeft nu niet. We zullen slapen en straks weer wakker worden van de kinderstemmen. Van de honden die onuitputtelijk blijven blaffen. De muziek wiegt ons in slaap.

Ik ben 18 en het echte leven lijkt eindelijk te beginnen.

402897_337158839636586_1645198735_n

25 november 2015 Er was eens

Eiland

Het eiland lijkt dichtbij. Maar dat is niet zo.

Hier in de branding reis ik er met mijn ogen naartoe. Net zolang tot ze tranen. De lucht trilt. Het lukt me niet. Zie ik een vlag? Boven op die rotsen? Ik tuur en tuur. Ja, dat moet een vlag zijn. Ik knipper. Wrijf. En staar dan weer terug.

Weerkaatsing van licht, dat zag ik toch duidelijk. Hij seint met een spiegeltje? Ik kijk even om me heen. Mijn zusje graaft een kuil. Onder de parasol liggen zij: hij slaapt en zij leest. Nog een keer zie ik een lichtflits, dus ik steek mijn hand op naar het eiland. Zwaaien is toch het minste wat je kunt doen.

Sinds gisteren weet ik immers alles. Ze vertelden het tijdens het avondeten. Lachend zelfs: ‘Jullie echte ouders wonen op een eiland. Zijn beroep is zeerover. Zij is zeemeermin.’ En ja, ik moet eerlijk toegeven…alles viel op z’n plek. Ik bedoel maar, kijk even achter me naar die twee mensen. Zie je overeenkomsten? Nee toch zeker?

Ik kijk terug naar het eiland. Een lauwe golf zeewater gutst over mijn voeten. Als ik heel goed kijk, zie ik in de verte de staart van mijn moeder. ‘Dag papa de zeerover, dag mama zeemeermin. Over 10 jaar, als ik 18 ben, kom ik hier wonen’, fluister ik. Ik kijk achter me. Mijn nep-moeder glimlacht naar me. Ik lach terug. Nog tien jaar bij hen, dat houd ik wel uit. Misschien maak ik er zelfs 12 jaar van.

 

19 november 2015 Er was eens

Falen

Morgen jeugdjournaal op school. Ik kijk naar hem. Babbelend tegen zijn zus. Hij grijnst naar me: een chocoladepastagrijns.

Ik denk aan mijn oma die met drie kinderen in een kamp zat. Aan mijn andere grootouders die met hun kinderen onder de trap schuilden omdat er bommen vielen. Ik denk aan mensen die ook nu daarvoor vluchten. Zoveel jaren later. Ik begrijp niet goed hoe ze het konden, mijn voorouders. Ik begrijp niet goed hoe ze het kunnen, al die mensen op de vlucht. Want hoe doe je dat: overleven in alle gekte. Na alle waanzin.

En nu dit. Ik hoef enkel iets te vertellen. Meer niet. Ik maakte het niet mee. Maar het voelt als falen. Want deze volwassen wereld laten zien aan een achtjarige, ik lijk het bijna niet te kunnen.

‘Hee, kijk jij elke dag jeugdjournaal op school?’ Hij knikt. Zijn blik is vragend. Op zijn hoede. Zijn zus kijkt me aan. Zij weet het al wat ik probeer te vertellen. ‘Dan denk ik dat het goed is als ik je alvast vertel waar het over zal gaan.’ Hij gaat rechtop zitten. Zijn ogen groter naarmate ik praat.

Hij zwijgt even nadien. Ik ook. ‘Wie heeft dat uitgevonden eigenlijk. ..geweren? Bommen?’ Hij verwacht geen antwoord. Hij vloekt. ‘Ik wil niet dat ze zorgen voor ruzie tussen mij en mijn vrienden. Ik ga echt nooit ruzie maken met ze.’ Opnieuw hoef ik geen antwoord te geven.

‘Mag ik wel soms bang zijn?’ vraagt hij even later. Mijn keel knijpt dicht. ‘Ja, dat mag.’ Hij lijkt opgelucht. ‘Maar ik ga mooi wel voetballen hè?’

Ik kan alleen maar knikken.

17 november 2015 Er was eens

Verboden

Het asfalt biedt hem niet genoeg uitdaging, dus duikt hij met een vaart het zijpad in.

Het trekt aan hem. Dit moet hij. Wil hij. De wind in zijn haren, het geluid van brekende takken onder zijn wielen. Hij knijpt nu wat met zijn ogen, de zon door de takken laat het licht flakkeren. Aan en uit. Uit en aan. Harder fietst hij, hij vliegt bijna over de bospaden.

Een graad moeilijker moet het. Rechtsaf klimt hij de helling op. Met gemak haalt hij een mountainbiker in. Hij snapt dat niet, zo’n fiets. Zijn oude Gazelle kan deze paden ook prima aan. Hij voelt het zweet over zijn rug lopen. Bijna is hij op de heuvel. Geen tijd heeft hij om stil te staan. Het pad vol modder en bruine bladeren lonkt.

Hij buigt zich voorover…zijn grijze krullen dansen door de wind. Hij houdt zijn stuur recht. Geen onverwachte bewegingen maken nu, vallen wil hij niet. Daar is het hem niet om te doen. Sneller…steeds sneller raast hij op zijn herenfiets naar beneden. Hij kan de lach op zijn gezicht niet tegenhouden. Een groep wandelaars springt aan de kant. Wegwezen moeten ze. Hij komt eraan.

Ook mij passeert hij. Ik zie een stralende lach op zijn gezicht. Ik zie klein geluk dat heel groots voelt. Iets later kom ik een paaltje tegen waarop staat dat fietsen hier verboden is. Ik ben blij dat hij daar maling aan had. En ik hoop dat hij nog een rondje doet.

 

IMG_1814

9 november 2015 Er was eens

More fun

‘Zo cool, die paarse strepen in uw haar.’ Heeft ze het nu tegen mij? Dat moet wel, want ze wast mijn coupe. Het jonge meisje babbelt verder. ‘Paars?’ onderbreek ik haar. ‘Waar zie jij paars?’ Ze lacht. ‘In uw haar. Echt mooi.’

Ik weet niet goed wat te doen. Ik denk dat ik maar beter even rustig kan blijven. Als ze de handdoek van mijn hoofd haalt, zie ik in de spiegel het resultaat. Donkerblond met paarse strengen. Achter het meisje staat de kapster die verantwoordelijk is voor deze kleurigheid. Ze hapt naar adem. ‘Er ging iets mis…’ stamelt ze.

Ik voel een lach opkomen. Zenuwen zijn ‘t, want morgen moet ik mee naar Londen. Met een baas die het begrip conservatief heeft uitgevonden. Ook heb ik een sollicitatie deze week. ’Joh’, probeer ik haar en mezelf op te beuren. ‘Misschien kun je het weer wat minder paars krijgen.’ Ze bibbert en knikt. ‘Ik kan het ontkleuren…’

Een tijd later kijk ik terug in de spiegel. Ik ben nu roze. Suikerspinroze. Volledig. Iedereen in de zaak is in rep en roer. Het meisje krijgt een uitbrander van haar baas. Haar collega’s spreken schande achter hun handen. En ik? Ik lig werkelijk slap van de lach in mijn stoel. Er volgt een lang beraad en uiteindelijk wordt me verteld dat er maar één oplossing is. ‘We ontkleuren uw haar volledig. Platinablond wordt het.’

Minuten later kijk ik in de ogen van een volledig vreemde vrouw. Marilyn Monroe is er niets bij. Blonder dan blond. Wit ben ik. ‘Opgelucht zeker’, zegt de debiele eigenaar van deze zaak. ‘Nou, niet echt…’ antwoord ik. Maar goed, ik grijns steeds zo dat niemand dat gelooft.

Lichtgevend wandel ik naar huis. Nu maar hopen dat blonds inderdaad meer fun hebben. Door dat gelach van me zou je het bijna geloven.

5 november 2015 Er was eens

De vraag

Ik slaap al drie jaar niet. Ok. Een uurtje per nacht misschien. Soms twee. Bij elkaar opgetelde minuten zijn het, waarin ik wat slapen afwissel met alert wakker liggen.

Dat ik soms dingen zie die er niet zijn. Dat vertel ik niemand. Dat ik niet zeker weet of ik wakker ben of slaap. Dat laat ik zeker achterwege. Ik durf sowieso steeds minder. Autorijden bijvoorbeeld. In de rij staan bij de supermarkt. De stad in. Naar feestjes. Werken. Noem maar op.

Als ik alleen met haar thuis ben, staan alle voelsprieten uit. Waar is gevaar, eet ze voldoende, vergat ik iets? Ik schrijf memobriefjes die ik op strategische plekken plak. Alleen vindbaar voor degene die ze verstopte. Falen is geen optie. En kan ik slapen omdat iemand heel even het roer van mij mag overnemen? Dan staar ik naar het plafond. Zie de demonen naar me wijzen: moeder van niks.

En nu zit zij op een stoel tegenover me. Perfect opgemaakt, fris en fruitig. Vriendin van vriend T. ‘Het lijkt me het mooiste wat er is’, zegt ze. Ik denk aan mijn optimisme drie jaar geleden. Aan mijn onwetendheid. Aan het mislukken.

‘Vertel me alles’, zegt ze gelukzalig glimlachend. Ze hangt wat naar voren. Ik voel het opborrelen. ‘Ik ben niet de beste persoon om hierover te praten. Ik ben niet bepaald een rolmodel. Het mooie is in mijn ogen wat weg.’ Ze luistert niet. Blijft glimlachen. ‘Ik kan niet wachten’, zegt ze en strijkt over haar nu nog lege buik.

De woorden komen na drie jaar als een lavastroom uit mijn mond. Over hoe spannend ik dit vind. Over hoe slecht ik dit kan. Over nooit meer slapen. Altijd bang zijn dat je iets overkomt. Over mislukken.

Ik heb nauwelijks door dat ze vrij abrupt vertrekken. Ik zal ze niet vaak meer zien. Een week later zegt de dokter me de woorden: ‘verwaarloosde postpartumdepressie’. Een jaar later baart zij haar eerste zoon van de twee. Ik heb haar nooit meer uitgelegd wat me gebeurde. En vandaag, op de kop af 10 jaar later, denk ik aan haar vraag die zo fout leek op dat moment. Maar precies de juiste was.

3 november 2015 Er was eens

Saus

Ze houdt een fles omhoog. ‘Deze?’ Ik twijfel. Ik weet het niet meer goed. Ze pakt een andere fles. ‘Deze dan?’ Zou kunnen, dus ik knik.

We kijken naar het schaaltje. De saus is roze. Precies zoals ik me herinner. Maar nu? De dop gaat er moeilijk af. Maar uiteindelijk lukt het haar. ‘Hoeveel?’ ze kijkt me opnieuw vragend aan. Wat een hoop dingen weet ik niet. Ik haal mijn schouders op. Ik heb het enkel geproefd, niet gemaakt. ‘Misschien moeten we het eerst op een lepel schenken.’ Ze is slim. Ze schenkt het vocht op een eetlepel en roert het door de saus. Ik proef. ‘Wat meer…’ Ze meet opnieuw een lepel af. We moeten lachen. We morsen. Nu proeft zij. ‘Lekker toch?’ We druppelen er voor de zekerheid nog wat bij.

De schaal met saus is in verhouding tot de zak chips wat groot. Maar dat hindert niet. We dippen. ‘Hoort het zo waterig?’ Ze krijgt rode wangen. Ik weet zeker dat ik die ook heb. Als de chips op is, lepelen we de saus op. We moeten veel lachen. Heel veel eigenlijk. Denk eigenlijk dat we nog nooit zo moesten lachen om niets. En dat wil wat zeggen.

Plots staat ze in de keuken. Verbaasde blik. ‘Wat is er met jullie?’ We schrikken een beetje van haar, maar lachen vrolijk door. Dit is niet meer te stoppen namelijk. Ze pakt de fles van het aanrecht. ‘Hebben jullie gedronken?’ Haar stem schiet omhoog. ‘Neeeeeee, we hebben gedipt.’ Hoe hilarisch klinkt dat. We komen niet meer bij.

Ze ruikt aan de lege bak saus. We krijgen glazen water. Wel tien. Net zolang tot we wat minder moeten lachen. Want zoveel lachen is niet gezond. Zelfs niet als je 12 bent.

2 november 2015 Er was eens

De deur

Ze staat met haar neus tegen het glas van de voordeur gedrukt en praat tegen me. Ik zie haar lippen bewegen, maar versta het niet goed. Ik blijf naar haar kijken. Ik weet niet goed wat ik moet doen.

Ze klopt nu tegen het glas, wijst naar de klink van deur. Ik schud nee. Ze lijkt wat boos te worden. Ik zet een stap naar achteren.

‘Wie is dat?’ mijn zusje staat met haar pop in haar armen achter me. ‘Mevrouw L.’, antwoord ik. Ze kijkt met mij naar de vrouw die tegenover ons woont. Een strenge mevrouw. Ze vindt ballen in haar tuin niet leuk. Mijn zusje draait zich om.

Mevrouw L. praat nu harder. ‘Marianne, doe de deur open!’ Ik versta haar. Maar ik schud opnieuw mijn hoofd. ‘Kom, doe open! Waarom doe je niet open?’ Haar ogen zijn groot en ze veegt haar handen aan haar schort af. Ze ziet er nu echt boos uit.

‘Ik mag niemand door de deur laten van mama. Niemand!’ Ze verstaat me en kijkt om zich heen. ‘Maar lieverdje, je moeder heeft me gebeld. Ze is even naar het ziekenhuis. Het gaat goed hoor, maar de auto kreeg een botsing.’ Ik begrijp er niets van. Mama? Naar het ziekenhuis? Het lijkt wel of de buurvrouw daar bijna om moet huilen. Maar ik heb het beloofd toen mama net wegging: voor niemand de deur openen.

Ze kijkt me aan en dan om zich heen. ‘Wat heeft je mama gezegd over het raam? Mag dat wel? Mag je wel mensen door het raam laten klimmen?’ Ik denk na. Mama heeft daar niets over gezegd. Voor niemand de deur openen. Dat was het. ‘Ik denk wel dat dat mag’, zeg ik.  Ze glimlacht naar me. Alsof ze een cadeautje kreeg.

‘Marianne, doe het raam even open. Dan kom ik erdoorheen.’ Ik open het keukenraam en kijk hoe mevrouw L. haar jurk wat opstroopt en dan door het raam klimt. Als ze in de keuken staat omhelst ze me. Ze ruikt naar stamppot. En ik hoop zo dat mama snel thuis is. Want stamppot, dat vind ik echt niet lekker.

29 oktober 2015 Er was eens