Uit 't Copy van Clason

Op een tegeltje

Ik denk in tegeltjes. Geen holle wijsheden. Of semi-grappige zinsneden. Die tegels bedoel ik niet. Ik bedoel de azulejos op de gevels in Portugal. Kleine verhalen in glazuur gevangen. Soms al eeuwenoud. Deze verhalen zijn niet opgesloten in een museum waar alleen zij komen die daar de tijd voor nemen. Nee, het is straatkunst voor iedereen die het wil zien.

En dus vind je – net als bij andere kunstvormen – sommige patronen en kleuren oerlelijk. Verrassen andere je juist doordat ze volledig in harmonie zijn met de blauwe lucht. Zelfs met de omringende geuren van sardientjes en wijn.

De kinderen weten het al. Ik wil ze vastleggen bij de tegels. In innige omhelzing leunen ze tegen de gedecoreerde gevel. Ze lachen. De foto wordt gemaakt en ook dit tegelmoment kan weer in een lijstje.

Ze weten niet dat ik de tegels rubriceer. Op jaar. Op emotie. Op het verhaal dat ik erin lees. Ze weten niet dat ik de beelden in gedachten tevoorschijn haal wanneer schoonheid ver weg lijkt.

Dat is mijn denken in tegels.

Maar toch. Het liefste zou ik er steeds een van de gevel plukken, smokkelen naar Nederland en op mijn muur bevestigen. Want, zo leerde een Portugese vrouw me, de tegels zijn allerminst enkel om te versieren…ze isoleren en beschermen.

Hoe wijs is dat? Zo wijs dat het op een tegeltje past. Vast.

IMG_5600

 

30 april 2015 Er was eens

Zon

Deze voorstelling heet de zon. Daarom zitten we op een rij, ons gezicht naar een en dezelfde kant gekeerd. De eerste stralen, we vangen ze op. Geen kans hebben ze om ons te ontwijken, want we zijn uitgehongerd. Naar warmte, naar sproeten, naar buitenlucht. We richten het gezicht op. Onze ogen gesloten of bedekt door de donkere glazen van een zonnebril.

Vooruit, de eerste wijntjes worden besteld. En eten willen we. Degenen die weten dat er nog een bikini moet worden gedragen kiezen salades. Zij zonder zorgen wagen zich aan de gefrituurde snacks. Twee meisjes roddelen net iets te hard over de jongen wat verderop. Een oudere man mompelt tegen zijn bierglas, zijn sigaret brandt op in de asbak. Honden blaffen, kinderen huilen.

Het geroezemoes neemt toe en overstemt het geruis van de zee en het krijsen van de meeuwen. Nu zou je zomaar kunnen verdrinken in het geluid. Zeker als je alleen bent. Dus is het tijd om de ogen te sluiten. Tijd voor een dagdroom onder een grote ster.

Omdat verdrinken altijd nog kan.

 

15 april 2015 Er was eens

Gezelschap

Mijn zool is kapot. Totaal los. Het zand schuift daardoor als een steeds dikker wordende laag tussen het voetbed en de onderkant van mijn laars. Ik ben dus als het ware een zandschuiver geworden. Onbedoeld. Ik zoek het verharde stuk strand op.

Stil is het hier. De net nog dikke mist trekt langzaam op. In de verte hangen windmolens zonder voeten. Het sinistere beeld houdt mijn gedachten bezig. Een minuut of vijf. Dan verdwijnen de laaghangende wolken naar het land, begint de zon te schijnen en zijn de molens weer herkenbaar.

Ik wandel met mezelf. En weet niets te zeggen. Dus zwijg ik maar. Want onwennig zijn we; mijn gedachten en ik. Door niets of iemand worden we gestoord. Helemaal alleen zijn we. De tijd aan onze voeten. En letterlijk: de zee.

Ik mag bovendien zelf kiezen. Ga ik linksaf of toch naar rechts. En ik weet ’t niet. Ook dat is een keuze, lepelt mijn geheugen op. Vast uit een folder van een coach of het werd me ooit ingefluisterd door een psycholoog. Ik moet erom lachen. Hardop. Er is toch niemand.

Dan ineens hoor ik achter me een onbekend geluid. Op het moment dat ik me omdraai zie ik ze komen. Paarden…menners. Ze halen me in. Verdwijnen in de richting van dat andere dorp aan zee. Een heel korte ontmoeting die me verrast en laat zweven.

Ik loop terug naar de strandopgang. “Hé, je bent best aangenaam gezelschap”, zeg ik tegen mezelf. Opnieuw hardop. Het begint te wennen. De eerste 48 uur zonder iemand waren ingewikkeld. Maar nog eens zoveel minuten en seconden alleen en ik ben het tegen zichzelf murmelende vrouwtje. Best gelukkig overigens. Daar ben ik nu eindelijk zeker van.

Ik klop het strand tussen mijn zool uit. Voorlopig heb ik ruim genoeg voor zandkastelen.

6 april 2015 Er was eens

Twijfel

Hun onrust is aanstekelijk. De grootste van de twee jongens staat voor de derde keer op en kijkt het gangpad door. Zijn ogen schieten van links naar rechts. Zijn handen spelen met zijn mobiel. Zodra hij weer zit, staat de kleinste op. Dezelfde handelingen. Nu zitten ze weer. Ik zie hun haren nog net boven de bank uitsteken.

Een meisje, wulps, veel lippenstift, korte rok, heupwiegt voorbij – meegeholpen door het schommelen van de trein. Ze zeggen iets tegen haar, ze doet alsof ze moet geeuwen en loopt door. “Losers..”, mompelt ze als ze mij passeert.

Die losers staan nu bij de uitgang, hun bestemming is nabij.

“Deze kant”, sist de lange tegen de korte. “Echt niet…deze hoor…” Ze staan ieder aan een eigen kant van het gangpad. Wachtend op wie gelijk heeft. De trein rijdt traag het station binnen en vrijwel meteen is het duidelijk dat de kleinste van de twee de juiste kant koos. Zijn deuren bieden toegang tot het perron.

Triomfantelijk kijkt hij de lange jongen aan. Maar deze negeert hem volledig en zegt: “Daar moeten we heen, daar is het centrum.” Wederom twijfel. “Weet je ‘t zeker? Ik denk die kant…”, de kleinste wijst in tegengestelde richting.

De spanning is voelbaar.

Dan draait de lange jongen zich om naar mij. “Mevrouw, weet u waar het centrum is?” “Die kant”, bevestig ik de keuze van de ander. De kleine jongen lacht breeduit naar me. De langste ziet eruit of hij me het perron op wil duwen.

De deuren gaan open en ze springen met soepele bewegingen uit de trein. “Die kant is de de juiste uitgang”, bromt de grootste. De kleinste kijkt me snel aan. Ik schud van nee.

Hij grijnst, versnelt zijn pas, pakt de mouw van de andere jongen en net voor ik de roltrap neem hoor ik hem zeggen: “Ik weet zeker dat je mis bent, daar durf ik om te wedden, 10 euro….deal?”

2 april 2015 Er was eens

Vriendschappelijk

Ze kijken elkaar aan. Staren bijna. Dan schopt de linker wat tegen een denkbeeldige bal, stopt zijn handen in zijn zakken en mompelt: “En nu?” De rechterman haalt zijn handen door zijn haar. “Ik zal moeten overleggen. Dit is natuurlijk een ernstige zaak. Wij zijn compleet en op tijd. Jullie verzaken.” De ander haalt de handen uit zijn zakken en heft ze wanhopig wat boven zijn hoofd. “…ik weet het. Ik kan niet op ze bouwen….” Hij schudt zijn hoofd mistroostig. De omstanders knikken begripvol.

“En die daar?” zegt een vrouw. Ze wijst naar twee jongens die gezien hun outfit erbij horen. Ze staan te verkleumen, de motregen nauwelijks trotserend. De man kijkt hoopvol. “Ja, ja.. ik ga dat proberen…maar ze zijn ouder…dan is het niet echt eerlijk.” De omstanders mompelen woorden als “vriendschappelijk” en “godver, wat is het koud” en “als ik maar niet voor niets kwam”.

Als de man terugkomt ziet hij er blij uit. “Het is opgelost. We hebben er nog drie kunnen vinden die meespelen. Ook een meisje…” Het laatste klinkt als een verontschuldiging. De groep waar ik wat ongemakkelijk deel van uitmaak lijkt het te aanvaarden. De scheidsrechter moet zijn hoofd in zijn nek leggen om de mannen aan te kunnen kijken. “Goed. Ik wil graag beginnen”, zegt hij. Ze kijken hem aan en dan elkaar. “Vriendschappelijk?” vraagt de een hoopvol. De ander schudt zijn hoofd. “Competitie.” Dan sjokken ze ieder naar hun kant van het veld.

Het fluitsignaal klinkt, het gaat harder regenen. Ik kijk naar één bal en een heleboel doorweekte jongetjes van 8. En sommigen net wat ouder.

Want het spel moet worden gespeeld. Hoe dan ook.

30 maart 2015 Er was eens

Supermanactie

Ze wil niet. Maar daar heeft hij totaal geen boodschap aan. Hij blijft haar opjagen. Ze is net iets sneller en wendbaarder dan hij, zodat hij in volle snelheid rechtdoor gaat waar zij naar links gaat. Hij maakt een gefrustreerd geluid en zet de achtervolging opnieuw in.

Dit keer besluit ze te stoppen en hem voortdurend de rug toe te keren, te negeren. In alle rust. Net of het niet is gebeurd. Maar ook dat werpt geen vruchten af. Hij blijft om haar heen cirkelen, steeds dichter…tot ze het zat is en opnieuw vlucht.

Weer een achtervolging. En kijk, hij wordt zelfs bijgestaan door een behulpzame seksegenoot. Samen drijven ze haar in het nauw. Ze kan geen kant meer op.

En hoewel het de natuur is en ik weet dat dit zo gaat, hier dan, in dit dierenrijk welteverstaan, stap ik van mijn fiets af. Deze verkrachting laat ik niet voor mijn ogen plaatsvinden. Ik wapper naar de lelijke eenden die niet echt onder de indruk lijken te zijn. “Wegwezen”, sis ik. Kijken ze elkaar vertwijfeld aan? Kunnen die beesten dat? Het vrouwtje ligt nog versuft op de grond. Platgeduwd werd ze. De lamzakken.

Dan fladdert ze overeind, luid kwakend komt ze op me af. Deze supermanactie wordt niet op prijs gesteld, vertelt ze me met veel kabaal. De mannetjes waggelen gedwee achter haar aan. Ze scheldt nog even naar me en dan verdwijnen ze in het riet. Alle drie. Wat beduusd sta ik aan de waterkant.

Ik moet nog even aan de lente wennen, denk ik.

25 maart 2015 Er was eens

Geen vakantie

“Gaat u op vakantie…?” Ze wijst naar mijn koffer en kijkt me nieuwsgierig aan. “Nee”, antwoord ik. “Ik was hier een week. Nu moet ik weer terug.” Ze lijkt verrast. “Hier? Een week? Goh..” Ze kijkt het doodstille dorpsplein rond.

“En u?” vraag ik. “Gaat u naar het centrum?” Ze schudt haar hoofd. “Ik ga naar de dokter.” Heel even zwijgt ze en lijkt me te taxeren. “Eigenlijk is het een psycholoog”, zegt ze zacht, haar ogen vragen om begrip. “Ik denk dat ik alle psychologen ondertussen al heb leren kennen”, zeg ik daarom geruststellend.

Ze glimlacht.

“Mijn man is dood. Veertien maanden nu. En ik raak er maar niet overheen. En de kinderen, ach…, die bedoelen het goed, maar ik hou me toch wat in. Ze vinden dat ’t rouwen nu maar es afgelopen moet zijn. Ik was vijftig toen ik deze grote liefde leerde kennen en hij mijn man werd. En nu eenendertig jaar later is hij er niet meer. Dat doet pijn. Daar lijken ze toch maar weinig van te snappen. Een psycholoog werd ’t dus.”

We stappen samen de bus in. Ze gaat tegenover me zitten.

“Een week. Hier in dat dorp dat alleen maar leeft in de weekenden.” Het is meer een opmerking dan een vraag. Dan houdt ze het niet meer: “Waarom hier? Waarom in godsnaam hier!” Ze buigt zich voorover, haar grijze krullen lijken wilder te zitten, haar ogen lichter dan voor onze gezamenlijke busreis. Ik moet om haar lachen en vertel over de stilte die soms nodig is om woorden te vinden. Over het schrijven.

“En?” vraagt ze. “Lukte het?” Ik knik. Ze lijkt tevreden met het antwoord en drukt op het stopknopje. “Ik ga weer lezen”, zegt ze ter afscheid. “Dat lukt me sinds zijn dood niet. Maar nu ga ik weer lezen.”

Als ze uit de bus stapt, zwaaien we naar elkaar. En ik heb spijt dat ik haar deze week niet eerder tegenkwam.

Deze prachtige oude dame die me nog zoveel te vertellen heeft.

16 maart 2015 Er was eens

Assist

Buitenspel. De meisjes joelen en de scheidsrechter fluit. Nog 35 minuten te gaan.

35 minuten, mijn god… De kou is meedogenloos en rukt op naar mijn knieën.

Dit spel kan ook in een zaal. Warm. Binnen. Met banken en dingen. Maar dat is toch anders, heb ik me laten vertellen. Ik probeer er niet aan te denken.

Ik kijk daarentegen naar de blonde paardenstaart die net doet of ze me niet ziet. Want hoe uncool is dat. Zo’n kleumende moeder die jumping jacks doet opdat ze niet bevriest.

Heel even zie ik haar opgetrokken wenkbrauwen als ze passeert. Haar lange benen bloot. Ik krijg er plaatsvervangende kippenvel van.

Er was een tijd dat ze in roze balletpakje op het toneel stond. Was die passie maar erfelijk, sneert mijn brein. Maar haar haat was groot. Voor pakje en maillot. Voetballen deed ze met balletschoenen. Letterlijk. De roze schoenen vlogen door de kleedkamer. Ze scoorde altijd.

Een assist. Ze maakt er eentje. Dat ik weet wat dat is, had ik jaren geleden niet kunnen bedenken. Ze glundert als ik haar na afloop van de wedstrijd zeg dat ik het zag. “Lief mam dat je keek, je haat de kou zo”, zegt ze. Ik mompel iets terug. Terwijl ze zo stoer naast me loopt naar de auto, zie ik plots dat we bijna net zo lang zijn. Wanneer dat gebeurde is me een raadsel.

Ik stond veel te lang niet langs de lijn.

7 maart 2015 Er was eens

Estafette

Drift. Ik ben er heel goed in. Vol met scènes die waarschijnlijk lachwekkend zijn mochten ze op YouTube belanden. Deuren kunnen immers heel hard dicht. Borden breken. Water spat. Ja… een driftkop maakt een hoop zooi.

Wat me naarmate ik ouder word steeds beter afremt, is dat ik weet dat ik die tornado zelf moet opruimen. Niemand zet me even op de trap om af te koelen. Niemand dweilt in de tijd dat ik mijn normale kleur weer krijg de keuken omdat ik net iets harder dan nodig de koffiekop op tafel hebt gezet. Ook zet niemand de printer opnieuw in elkaar. Dus tja, dat helpt wel.

Als ik deze prachtige karaktertrek opbiecht, kijken mensen me verbaasd aan. Jij? Maar geloof me. Wij, de onwaarschijnlijke driftkoppen, kunnen ons heel lang koest houden. Dat zal dan ook wel gelijk de reden zijn van die razende storm die er nu en dan schijnbaar onverwacht is. Bovendien zijn het meestal slechts de insiders die deze buien kennen.

Tip, voor als je ook zo’n granaat in huis hebt lopen. Word ook eens boos. Dan haalt de driftkop adem. Alsof ze het stokje van de estafette aan je doorgaf. Raas en tier. Gooi een deur dicht. Ze zal je niet filmen en op Facebook zetten of belachelijk maken op Twitter. Ze kijkt als deskundige die weet dat het weer goed zal komen. En met een beetje mazzel kust ze je nadien zelfs. Omdat ze je moeder is. Of dochter. Of je geliefde.

En zo komt geluk in vele vormen.

 

6 maart 2015 Er was eens

Kunstwerk

Mooi kunnen ze zijn. Strak en robuust. Of oud, met stenen die je nog net vertrouwt. Ze kunnen treinen, auto’s en zelfs water dragen. En elke keer als ik onder de bogen rijd bij de brug bij Zaltbommel of Dordrecht schijnt de zon en is de lucht blauw. Dat zal ongetwijfeld mijn beeld vertroebelen van de brug in kwestie. Maar toch…

Het zit in mijn genen, dat vermoed ik. Mijn opa bouwde bruggen over de hele wereld. In Indonesië blies hij ze ook weer op om te voorkomen dat de Japanse bezetters verder het land in konden trekken. Maar dat is een ander verhaal. Toch denk ik dat hij, zonder hem ooit gekend te hebben, de liefde heeft doorgegeven.

Hoewel, de bruggenliefde kent wellicht ook een andere oorsprong. Mijn geboorteplaats heeft immers een brug die net te ver bleek te zijn voor vrede. Bovendien interviewde ik veel bruggenbouwers de afgelopen jaren. Mannen die een brug standaard een kunstwerk noemen. Niet uit gepaste trots, maar omdat dit in hun vakgebied zo noemt. Een betere benaming kan ik niet verzinnen.

Verveel ik je al? Ik zal je niet overtuigen, maar beloof me nu, dat als je over een brug rijdt, een van zo’n 3 miljoen kilo en 150 meter lang, zoals die over het Amsterdam-Rijnkanaal. Dat je je even realiseert dat je op een kunstwerk rijdt. Een die je maar mooi naar de overkant brengt.

Stel je voor dat je had moeten omrijden. Of zwemmen.

Nou, ik bedoel maar.

IMG_5128

12 februari 2015 Er was eens