Uit 't Copy van Clason

Applaus

“Utrecht”, zegt de man. En dat zou niet zo raar zijn, ware het niet dat ik in Portugal ben.

“Sorry?” zeg ik dan ook, maar hij grijnst. Een hoop goud blinkt er tussen zijn witte baard en snor. “Ik werkte in 1973 in Utrecht”, zegt hij in het Engels. “En jij bent een Nederlandse. Dat hoor ik.” Ik knik ter bevestiging. “Ik was 2 in 1973”, zeg ik ook nog, vrij onzinnig.

Hij poetst zijn leesbril schoon en hangt hem, ongebruikt, weer om zijn hals.

“Ik heb zeven kinderen”, vertelt hij. “Bij vier vrouwen.” Hij kijkt alsof hij applaus verwacht, maar ik maak een jammerlijke grap: “Mijn vader kunt u niet zijn. Ik was er al, toen in 1973….Ha!”

Hij kijkt me slechts bedenkelijk aan en vervolgt zijn verhaal: “En nu gaat het met mijn vijfde vrouw ook al niet meer. Ik woon sinds drie maanden weer op mezelf.”

Ik zie buiten de winkel de oudste rondjes draaien om haar as. Die komt me zo halen, vermoed ik, maar eerst verwacht hij een antwoord.

“Nou zeg, wat een pech”, zeg ik. Mijn troostende woorden zijn niet van een hoog niveau, maar ik bedoel het goed. “Ze is Duits”, voegt hij eraan toe. Hij wijst op zijn oog, knikt naar me en geeft me eindelijk het afgerekende flesje water.

“Dag”, zeg ik. “Dag”, zucht de man.

“Wat lach jij aanstellerig”, zegt ze complimenteus als ik buiten kom. “Vond je hem leuk ofzo?” “Ik vond hem zielig”, zeg ik. “Zijn vijfde verkering was uit.”

“Waaaaauuuuw” zegt ze. “Vijf keer zoenen. Gatver.”

5 augustus 2013 Er was eens

Liefdeslied

De andere toeristen zijn heldhaftiger dan ik. Ze lopen met het grootste gemak de schijnbaar breekbare muren op. Ik blijf in de binnentuin. Samen met een muzikant die zachtjes op zijn gitaar tokkelt.

Om bij het uitzicht te raken, moet ik echter langs deze man. En heel even voelt dat ongemakkelijk, maar na een vriendelijk knikje van mij en een grote grijns van hem, is dat obstakel ook weer overwonnen.

Het uitzicht is zoals ik al hoopte prachtig. De gitarist heeft zijn muziek intussen gestaakt en rookt een sigaret. De stilte, het uitzicht, de geur van de bloemen, ze laten me zuchten.

Dan ineens speelt hij weer op de gitaar en zingt erbij.

Een liefdeslied. Over elkaar vinden in een tuin, over reizen over zee. Over ga met me mee en laat me niet alleen. Over dolende zielen, over toch verlaten.

Hij zingt prachtig, maar ik krijg er ook een beetje de zenuwen van en ik durf me niet om te draaien.

Ze staat plotseling naast me, lacht breeduit. ‘Watje, durf je niet over de stadsmuur te lopen?’ Ze hangt gevaarlijk, vind ik, over die muur en wijst naar een zwembad beneden. De man speelt zachtjes door en lacht naar me.

‘Mag ik hem geld geven?’ vraagt ze. Ik knik en zie de tiener naar hem huppelen.

Als we de tuin verlaten zeg ik: ‘Obgrigada’ en hij: ‘Obrigado’. En tegelijkertijd weet ik zeker dat dochter volgend jaar niet meer huppelt.

Dat gaat nu eenmaal zo als je ouder wordt.

29 juli 2013 Er was eens

Een voorgevoel

Je kunt er ineens door overvallen worden. Je denkt nog even: hoe kan dit, en waarom nu? Tot je je realiseert dat je neus een geur opving. Een die door je hersenen werd omgezet in beelden die je kwijt was. Een die gevoelens opwekt waarvan je niet wist dat zij nog in je lijf waren.

Je probeert te traceren wie of wat die geur bij zich draagt. Als een volleerde speurhond snuffel je rond. Net zolang tot de geur nauwelijks nog waarneembaar is, maar jou achterlaat in opperste paraatheid en verwarring.

Die geur ken je wel. Toch?

Ik rook hem in het voorbijgaan. Een voorgevoel van zomer en beloftes. Een herinnering aan later met een vleugje van de dag van toen. Een paar minuten maar, want meer kan het niet zijn geweest, was daar het ultieme parfum.

Morgen ga ik daar weer staan waar ik hem rook. En trek hem aan.

7 juli 2013 Er was eens

Retour

Vier mannen. Achter de verkoopster. Ze kijken zwoel, zijn lichtjes bezweet en ze dragen halfopen shirts. Een heeft hem. Niet lichtjes, per ongeluk of uit protest. Nee deze is misschien zelfs met lak bespoten voor de shoot.

Ik staar zo dat het meisje zich nu ook omdraait.

“Wat een bekijks heb jij zo achter je”, zeg ik. Ze krijgt rode blosjes op haar wangen en keert zich opnieuw naar de poster. “Het zijn griezels”, zegt ze, “maar deze….” Ze laat haar wijsvinger over de verborgen kaaklijn van één van hen glijden. “Deze met baard is heel leuk.”

Ze  draait zich dan resoluut om.  “Inpakken?”

Ik knik en kijk nog even naar het mannelijke fotomodel met baard tot op zijn borst. Of eigenlijk naar de jongen achter de baard. Ook bekijk ik het meisje dat daar blijkbaar doorheen kan kijken.

De dagen erna zie ik overal ongeschoren kinnen. Als ik dit met de kapper deel, lacht hij me uit. “De baard? Meid, die is op z’n retour. Onder welke steen zat jij dit jaar?”

 

2 juli 2013 Er was eens

Het oordeel

Ik verzamel madeliefjes. Op mijn schoot ligt een hele berg. Minutieus pak ik een bloemblaadje tussen mijn nagels en haal het eraf. Zachtjes mummel ik de bijpassende zinnen. Als de blaadjes op zijn, lach ik. Of somber ik. Afhankelijk van wat deze bloem me vertelt.

Ze zijn nog lang niet op. En hij weet niet eens dat ik dit zit te doen. Ik begin me te ergeren. Wat een man. Zit ik hier de liefde uit te vogelen en hij zit natuurlijk gewoon met zijn ogen dicht in de zon te niksen. Of hij is aan het voetballen met vriendjes.

De blaadjes trek ik nu minder precies uit de bloem. Ze dwarrelen op mijn schoot.

Wel. Niet. Wel. Niet.

Zie je wel. Het is niet. Ik laat me achterover vallen in het gras. Ogen dicht denk ik aan hem. Hij die ik nog niet ken, maar al wel er is. Dat moet immers, want ooit ga ik hem ontmoeten.

In de verte hoor ik mijn naam roepen. Ik steun op mijn ellebogen en zie mijn zusje gebaren dat we gaan eten. Huppelend naar de voordeur trek ik de blaadjes uit het madeliefje. Het laatste velt het toekomstige oordeel.

Ik lach. Hij houdt van me en ooit zal ik hem dat vertellen.

24 juni 2013 Er was eens

Ritueel

Eerst is het de man die altijd zijn sleutels zoekt. Vertwijfeld staat hij bij zijn auto, keert zijn zakken binnenstebuiten. Hij zal ze uiteindelijk vinden, die sleutels, dat weet ik bijna zeker, want straks zal de auto weg zijn. Zoals altijd.

Vervolgens haal ik haar in. Ze loopt steeds op andere hardloopschoenen. Haar gezicht is verbeten want ze begint net. De gelukshormonen deden nog niet wat ze moeten doen.

Nu kom ik even niemand tegen, behalve de zwaluwen. Ze lijken met me mee te vliegen. Althans, dat fantaseer ik. De zwanen, twee aan twee, galopperen over het water en stijgen op. Ik zie haar nu staan. De vrouw, een klein hondje aan haar voeten, ziet mij niet. Zij ziet enkel het scherm van haar telefoon.

En dan is het pad langs het water weer leeg.

Als ik bijna bij de volgende woonwijk ben, rijdt hij het pad op. De grijze man, zijn snor is onmiskenbaar. Zijn pet een handelsmerk. In een schijnbaar rustig tempo rent zijn hond naast zijn fiets.

Vlak voordat we elkaar passeren, heft hij zijn hand op. Ik doe hetzelfde. We knikken er soms bij, maar vandaag niet. We grijpen ons stuur en fietsen ieder wat harder.

Want als we elkaar hier ontmoeten weten we dat we te laat zijn. Bijna dan.

12 juni 2013 Er was eens

Baby love

Ze houdt mijn beide handen vast als ik mijn hakken uitschop en neemt me – ik struikel – de woonkamer in.

Daar lacht haar schoonmoeder mij breeduit toe en houdt in haar armen een klein bundeltje baby. Voordat ik het weet heb ik de baby al in die van mij. Twee donkerbruine ogen kijken me aan.

Nee, ze kijken dwars door me heen. Ik praat zachtjes tegen deze ogen, terwijl de vrouwen aan weerszijden zitten en glimlachen. Hun hoofddoeken hangen losjes over hun haren. De jonge moeder vertaalt mijn babypraat in zangerige Turkse woorden. De oudere vrouw prevelt ook woorden die ik niet versta en haalt mijn haar uit mijn ogen, zodat ik de baby beter kan zien.

Daar zit ik in mijn top met spaghettibandjes en blote schouders. Blote voeten en een afzakbroek. Ik voel me bijzonder ongepast gekleed, maar de vrouwen lijken dat te voelen en stellen me zonder woorden op mijn gemak.

Als ik weer vertrek, trekt de oudere vrouw wel even mijn top recht en kust me vervolgens op beide wangen. Ik aai nog één keer het neusje van de allerjongste vrouw van ons vieren.

Buiten ruik ik de lente. Met een vleugje baby.

7 juni 2013 Er was eens

De achtervolger

Ik weet het nu zeker. Er fietst iemand achter me. Hij – natuurlijk is het een hij – probeert stilletjes mee te fietsen, maar een ritmische tik tussen zijn spaken verraadt hem.

Ik buig me iets naar voren en zet een tandje bij. De fietspaden zijn uitgestorven. Om 4:00 uur in de ochtend is dat niet raar, maar nu vervloek ik mezelf dat ik deze weg koos om naar huis te rijden.

Een kat, ik schrik van zijn oplichtende ogen als hij oversteekt en zie hem onder een auto kruipen. Ik fiets nu zo hard dat ik licht buiten adem raak. Achter me, maar nu wel verder weg, hoor ik nog steeds de man die mij volgt.

Zou ik hem moeten afleiden? Straks weet hij waar ik woon, zal ik naar een vriendin fietsen? Even twijfel ik, maar kies dan toch voor de afslag naar mijn studentenflat. Ik ben er nu bijna en het lijkt erop dat ik mijn belager heb afgeschud. Ik rem piepend bij de stalling, gooi mijn fiets in het rek en hol naar de deur.

Voor de deur staat hij.

Vriend C. waar ik net uren mee aan de bar hing en die naar mijn weten daar nog steeds de uren wegdronk. Nu hangt hij over zijn stuur. Buiten adem. En hij kijkt me verwijtend aan.

“Weet je”, hijgt hij, “ik breng je echt nooit meer naar huis hoor, jij hebt turbodijen.”

30 mei 2013 Er was eens

Zwaar beladen

Ik sta, op aanraden van de taxicentrale, onder het afdakje te wachten. Het regent heel hard en tegenover mij stopt een auto. De eigenaar verlaat haastig zijn voertuig, zijn jasje boven zijn hoofd getrokken en springt in de auto die met knipperende lichten staat te wachten.

Het is bijna half één in de nacht en het lijkt me verstandig om niet te blijven staren naar deze rendez-vous. Dat doe ik dan maar naar het scherm van mijn telefoon.

Weer een auto. Ook nu rent een man met grote stappen door de plassen en neemt eveneens plaats in de stilstaande fiat.

Als het goed is zijn het nu drie mannen, in één auto. Hoewel, de ramen zijn geblindeerd door condens en het zou natuurlijk ook een vrouw en twee mannen kunnen zijn.

Ik ga iets dichter bij de deuren van het hotel staan.

Nog eens. Een wagen stopt en braakt dit keer twee mannen uit. Weer hetzelfde ritueel. Intussen zitten er bij mijn weten dus vijf personen in een te kleine fiat.

En sta ik al twintig minuten onder het afdakje te wachten.

Als er opnieuw iemand voorrijdt, besluit ik niet op te kijken. Tot ik ineens in het volle licht sta en er iemand schreeuwt: “TAXI!”

Opgelucht, ja toch wel, stap ik in.

Als de taxichauffeur wil optrekken, moet hij plots op de rem staan voor een overstekende man. Vloekend kijkt hij naar de voetganger die eveneens afstevent op de fiat. “Zo, die auto is zwaar beladen”, wijst hij me.

Ik knik. Hij moest eens weten hoe zwaar.

 

 

27 mei 2013 Er was eens

Het bankje

Heel even aarzel ik. De wind waait om mijn hoofd. Zo hard dat ik door een harengordijn niet goed meer kan zien waar ik loop. Met één hand houd ik mijn ogen vrij en neem voorzichtige stappen.

Dan ben ik er. Het bankje ziet er van dichtbij minder comfortabel uit dan ik dacht. Toch ga ik erop zitten. Precies zoals ik dat al een tijdje in gedachten had.

Achter een muur van riet zit ik aan de waterkant. Verborgen voor iedereen vanaf het fietspad of vanaf het water. Het riet omsluit me als het ware, wild heen en weer waaiend.

En dan zit ik daar. De wolken vliegen boven het water en dat water, dat water klotst met kleine golfjes. De rietstengels breken deze kleine golven, maar je ziet het water nog lichtjes de kant aantikken.

Ondanks de steeds meer toenemende wind weet ik zeker dat het er stil is. Op een mopperende meerkoet na. En heel in de verte een brommer. Het riet wuift naar me. Mijn haren vallen nu geheel voor mijn ogen die ik nu maar sluit.

En ja, daar is het. Voor heel even. Stilte achter gesloten ogen.

 

22 mei 2013 Er was eens