Uit 't Copy van Clason

De muur

De straatjes in dit spierwitte dorpje zijn stil. Er wappert een eenzame
theedoek aan een lijn. Een vale hond tilt zijn hoofd even op als we de scooter
tegen de muur plaatsen. Het is een witte muur, zoals alles om ons heen.

En ja, hier moeten we zijn. We kijken vertwijfeld op de kaart. De jongen van de
benzinepomp heeft heel bewust een kruis gezet. Daar, bij dat kruis. Daar konden
we hem vinden.

Enigszins behoedzaam lopen we door het dorpje. Ineens horen we
het: basmuziek. Langzaam aanzwellende tonen. Steeds dichterbij. We lopen
zwijgend op het geluid af en staan voor een villa met gesloten hekken. De Egeïsche
zee, misschien wel de mooiste zee die ik ken, is ook vanaf hier te zien. We
luisteren, de zon op onze schouders, een minuut of tien staan we
daar.

De klanken stoppen abrupt en we zien plots een hoofd boven de witte muur.
“Fuck off”, snauwt dat hoofd. “Get the fuck out of here.” Het hoofd spuugt naar
onze voeten en we maken dat we wegkomen.

“Was hij het”, roept ze naar me, terwijl we de weg naar beneden rennen.

“Ja toch!” juich ik.

Roger Waters, hij was het en speelde muziek van The Wall. Niet wetende dat vijf maanden later de Berlijnse muur zou vallen en zijn commerciële succes weer zou groeien.

“Hij was precies zoals ik dacht!” zegt ze buiten adem als we bij de scooter staan, “een
pratend hoofd op een muur.”

En we lachen zoals je alleen kunt als je achttien bent. Tot we omvallen.

15 mei 2013 Er was eens

Snoeihard

Klaar met sporten en ik probeer, leunend op het zadel van mijn fiets, verbinding te maken met Spotify.

Ineens staat hij daar. Midden op het pad. Volledig in het oranje, van top tot teen. Zijn armen zijn gespreid en hij tapt de maat met zijn rechtervoet. Hij zingt. Vals en hard. Met Amsterdamse tongval. Hazes, meen ik. Over de vrouw die in hem gelooft.

Ik sta nog steeds te kijken. En hij blijft zingen. Oorverdovend, zijn armen nog immer wijd uit elkaar.

Dan draait hij zich om….en ziet mij.

Ik weet niet zo goed of ik naar hem moet knikken. Heel even zie ik zijn schaamte, dan haalt hij diep adem, gooit zijn hoofd in zijn nek en brult: “Sij siet toekomst in onsss allebeiii!” Hij draait een kwartslag, zet zijn elektrische snoeischaar aan, zijn veiligheidsbril doet hij op zijn neus en hij werkt.

Als ik aan het eind van het fietspad ben, hoor ik nog steeds zijn stem. Snoeihard.

6 mei 2013 Er was eens

Dat leven

“Je leeft nog steeds”, staat er in de Imessage.

Ik lach hardop. De hartjes dartelen om het bericht. De smileys knipperen.

Ik loop naar beneden en strijk de blonde haren uit haar gezicht. Ze kijkt verstoord op.

“Wat”, mompelt ze.

“Waarom: Je leeft nog steeds?” vraag ik haar.

Ze haalt haar schouders op. Ik zie dat ze even nadenkt.

“Nou,’ zegt ze, “het is toch ook zo. Je leeft toch nog? Gisteren stuurde ik je een berichtje met ‘Leef je nog’, toen zei je ja, en nu vertel ik je gewoon even dat je nog steeds leeft.”

Ze klikt een ander bericht weg, schuift de stoel naar achteren en doet met een demonstratief gebaar haar haar weer in haar gezicht.

“Ik ga voetballen”, zegt ze, me achterlatend aan de keukentafel.

Het is stil in huis en ik kijk nog een keer naar haar bericht: ‘Je leeft nog steeds’.

Soms zegt ze onbedoeld precies dat wat ik moet horen.

Morgen ben ik er nog steeds. Samen met dat leven.

 

 

25 april 2013 Er was eens

Samen verdwalen

De wijk is mij niet bekend, maar het begint zo hard te regenen dat ik liever voor de vraag kies dan voor de kaart op mijn telefoon. Hij kijkt me aan, klapt de paraplu uit en wijst naar de straat tegenover ons. “Daar is het ergens”, zegt hij.

“Fijn dat je het weet”, zeg ik en trek mijn capuchon over mijn hoofd. Heel even twijfelt hij, maar een uitnodiging onder zijn paraplu lijkt hem te intiem.

Terecht.

“Loop maar mee. Ik ga naar mijn nichtje”, vertelt hij terwijl we de plassen ontwijken. “Leuk”, antwoord ik.  “Nou nee”, zegt hij. “We gaan zo naar een crematie.”

Ik condoleer hem en hij begint te slenteren. Ook ik houd mijn pas in, de druppels lopen in mijn nek. Dan stopt hij, midden op straat. “Ja, dank je…. “ Hij lijkt even ergens anders te zijn.

Daar staan we in de stromende regen.

“Joh”, zegt hij weer. “Waar moest je nu toch zijn?” Ik vertel hem opnieuw het adres. Vertwijfeld kijkt hij me aan. “Sorry”, zegt hij. “Sorry, ik weet het eigenlijk toch niet zo goed.” Hij houdt een vrouw aan die met haar hond snel langs ons loopt. Ze wijst naar de weg waar we vandaan komen.

“Excuus”, zegt hij nog een keer, een scheef lachje. Ik haal mijn schouders op en mompel: “Sterkte zo.” Hij knikt.

Ik draai me om en loop dwars door de plassen. Stampend bijna, want erger dan dit kan het toch niet worden.

16 april 2013 Er was eens

Liefdesdans

Voorzichtig pakte hij het tussen duim en wijsvinger en hield het omhoog.

Ik keek.

Het was de discussies waard. Meer dan. Ik had mijn valse wijvenstreken in de strijd gegooid voor wat extra ruimte. Hij had zijn pittig testosterondansje laten smeken voor een groter beeld.

En kijk nu eens. Samensmelting.

“Ik voel vlinders”, zei hij. Ik kon alleen maar knikken. Ja, dit was liefde op zijn best.

En vandaag bedacht ik me dat ik dat dit bijna niet meer voorkomt. Het ultieme gevoel als je samen weet: dit is wat de opdrachtgever bedoelt. Het vangen van de boodschap.

Hij in beeld. Ik in woord.

Want ik zie hem niet vaak meer. Of haar. De vormgever en ik zitten nauwelijks meer aan dezelfde tafel. We krijgen veelal aparte briefings. Ieder voor zich. Maar toch ergens samen. Dat werkt gelukkig ook prima, maar net dat beetje extra? Dat mist het eindproduct wel.

Dus pleit ik vanaf vandaag voor de liefdesdans tussen art director en copywriter.

Het liefste vandaag nog.

 

9 april 2013 Er was eens

Nachtmerrie

En zo staan we bij de grijze muur. Hoog en indrukwekkend. We kijken elkaar aan. Niemand zegt wat. Peter zoekt in zijn zak naar een zakdoek en snuit met lawaai zijn neus. “Sssssst”, snauwt Marjet. Ze heeft haar hoofd in haar nek, probeert over de muur te kijken, maar het lukt niet.

“Ik moet plassen”, zegt Franka, ze is de kleinste van ons en houdt haar beide handjes tussen haar benen. “Dat zou ik niet doen hier”, zegt Peter. “Misschien ruikt hij je wel.” Franka stopt met wiebelen en steekt haar duim in haar mond. “Ik hoef niet meer”, slist ze tussen duim en lippen door.

We zuchten ervan. De vogels zingen, de wind ruist door de bladeren en in de verte horen we kinderen spelen. Maar hier bij de muur lijkt het alsof we in een cocon staan. Afgezonderd van het gewone leven.

Dan horen we het. Een kreet waar onze nekharen van overeind gaan staan. Het geluid gaat door merg en been. “Hij heeft er weer een!”, schreeuwt Peter, zijn stem slaat over. We fietsen zo hard als we kunnen naar huis.

Het is ruim twintig jaar later. Mijn moeder en ik wandelen door de buurt uit mijn jeugd. Bij de grijze muur staan we stil. Stukken minder hoog dan in mijn herinnering.

“Hier woonde de kluizenaar”, fluister ik. “Die ving kinderen… ofzo.” Ik realiseer me ineens dat dit nogal apart klinkt. Mijn moeder kijkt me dan ook verwonderd aan. “Nee joh”, zegt ze. “Hierachter lag de weide van de ezel van die familie verderop, weet je wel.” Ik voel een lach omhoog borrelen. “Een kluizenaar”, grinnikt mijn moeder en we wandelen verder.

Langs de muur waarachter de ezel een nachtmerrie werd.

2 april 2013 Er was eens

Privégesprek

Even denk ik dat ze tegen me begint te praten. Maar ze kijkt me geërgerd aan als ik me omdraai, de telefoon op grote afstand van haar mond. Ik keer me braaf om en probeer het gesprek niet te volgen. Maar dat mag blijkbaar wel.

“En? Hoe was de bruiloft?” vraagt ze namelijk op luide en dwingende toon. De persoon aan de andere kant van de lijn antwoordt maar wordt onderbroken door het meisje: “Ja, ja. En hij? Hoe zag hij eruit?”

Ik wiebel van mijn ene op mijn andere been, het is te koud om stil te staan.

“Ja, maar schat’, schalt ze door het hokje. “Wat had je dan gedacht? Hij ging trouwen! Natuurlijk ziet hij je dan niet staan! Hij heeft namelijk iemand anders gekozen. Dat wist je toch! Nee, je moet niet gaan huilen. Nee. Niet doen.”

Ik zie de ander al voor me. Met tranen over haar jonge wangen, huilend om een bruidegom die niet de hare is. Het meisje staat op, het is immers ook te koud om te zitten.

“De bus komt zo. Ik ben over tien minuutjes bij je. Niet al de chocolade opmaken…..” Ze luistert even. “Ja mam, tot zo.”

Ik kan het niet laten verrast om te kijken naar de tiener die haar moeder moederlijk toespreekt. En ik denk dat ze pech heeft.

Die chocolade is natuurlijk lang en breed op als ze straks thuis komt.

25 maart 2013 Er was eens

Kruimels

In de winkel wentel ik mij in het parfum van croissantjes, melkwit en grof volkoren. Ik leg de tijgerbroden bij de tijgerbroden. Het stokbrood bij het stokbrood.

Het gebak rangschik ik in de vitrine die net gepoetst is en dus klaar voor de eerste vingerafdrukken. Ik snijd de broden, stop de mueslibollen in een zak. Ik reken af, veeg slagroom van mijn handen en glijd bijna uit over de maanzaden op de vloer.

Het zijn de jaren tachtig van de vorige eeuw en elke zaterdag is de winkel de mijne. En iedere zaterdagavond, zelfs na een douche, ruik ik nog steeds de kruimels van de bakker. Een mix van gemalen graan, water, gist en zout.

De geur heeft zich onder mijn huid genesteld. Als zijnde de bonus na een dag werken, want in de stad blijkt dat versgebakken brood een odeur is waar menig hart sneller van gaat kloppen.

Vandaag dacht ik even aan die tijd. Nimmer zoveel haarsnuivers en stiekeme kussen als toen. Toen ik het meisje van de bakker was.

19 maart 2013 Er was eens

De verliezer

‘Ik mis je. Ik jou meer. Maar dat kan niet. Toch is het zo.”

Het meisje kijkt op van het scherm van haar telefoon en kijkt naar haar vriendinnen. Die kijken, tot haar tevredenheid, nog steeds met open mond naar haar. Allebei houden ze hun telefoon werkeloos op schoot, evenals de enorme handtassen.

“En toen?” vraagt de kleinste, ze haalt Labello uit haar tas en begint driftig te smeren.

De voorlezeres vervolgt: “Hoe weet je dat nou. Dat weet ik. Dat kan niet. Toch is het zo.”

“Neeeeee”, zucht het grotere meisje. “Wat een sukkel.” Ze knikken alle drie.

“Nu weet ik het zeker”, zegt het meisje, kijkend naar haar telefoon. “Hij heeft een ander.”

Ze kijkt voor bevestiging naar haar vriendinnen. Die kijken elkaar aan, maar al snel zegt de met Labello ingesmeerde: “Ja girl, je kunt maar beter verder met je leven.” Opnieuw een blik van verstandhouding. “Gewoon wegdrukken wanneer hij belt”, zegt de grootste.

Als ze de trein verlaten kan ik enkel aan de jongen denken. Hij die haar mist, zo erg dat hij ermee wilde winnen. En nu verloren heeft.

 

28 februari 2013 Er was eens

Boos

“Ik was boos op hem. Dus zette ik de boter op de verkeerde plek in de koelkast”, vertelt de vrouw aan haar vriendin.

De vriendin roert in haar thee.

“En ik at al zijn lievelingskoeken op”, vervolgt de vrouw. “Ik ging bellen, als er voetbal op tv was. En deed het toiletpapier verkeerd om in de houder.”

Ze is stil en kijkt haar vriendin aan. Die knikt.

“Ik deed de autostoel zo naar voren dat hij er niet meer kon zitten. Ik draaide de kraan open als hij douchte. Ik ben ook op zijn overhemden gaan zitten om te kreuken.”

Ze krijgt nu blosjes op haar wangen. De vriendin schuift op haar stoel heen en weer, pakt de menukaart en legt ‘em nonchalant tussen hen in. De vrouw kijkt ernaar, maar ziet het niet.

“Maar hij had het niet door hè, dat ik boos was… helemaal niet. Hij bleef me maar schat noemen. Dus heb ik gehuild dat ie een lul was. En dat snapte hij helemaal niet.”

De vriendin zucht en staat op. “Ik moet even plassen”, zegt ze.

Ze loopt langs mijn tafel en ik heb nu een vrij uitzicht op de vrouw die net twee nieuwe thee krijgt van de ober. Heel even kijkt ze ernaar, buigt dan over tafel en haalt de zakjes suiker weg bij de thee van haar vriendin. Met een verbeten trek om haar mond stopt ze de zakjes in haar tas.

Dan staart ze uit het raam. Boos. Zonder dat iemand dat doorheeft.

 

18 februari 2013 Er was eens