Uit 't Copy van Clason

Oproerkraaiers

De ganzen vliegen rondjes boven mijn huis en landen aan de oever van de plassen. Ze maken herrie. Het kan een gesprek zijn. Of een pittige discussie. Hun vleugels houden ze iets naast hun waggelende lijf terwijl ze van links naar rechts over het fietspad zwalken. Van slootje naar grote plas. En andersom.

Als je je ogen een beetje dichtknijpt, lijken ze op vrouwen die hun dikke lagen rokken bijeenhouden. Bijna een fragment uit een schilderij van Pieter Brueghel.

Fietsers, honden, wandelaars en joggers. Iedereen wordt hartgrondig door de ganzen uitgescholden. Ze versperren de weg. Blazen naar iedere voorbijganger.

Die ontwijkt hun snavels. Trapt harder op de trappers. Maakt zichzelf onzichtbaar, net zoals de honden die met hun staart tussen de benen langs de grote toom oproerkraaiers sluipen.

Als ik bijna bij de hangplek ben, is er tumult. Ze vertrekken. Een voor een stijgen ze op. Op weg naar het zuiden? Naar Frankrijk? Spanje? Of nog verder?

Net opgestegen schreeuwt een tegemoetkomende vlucht ganzen uit volle borst: Vergeefse moeite! Keer om! Keer om! Blijf hier! Het is koud in het zuiden!

De V maakt een bocht naar rechts en zet de daling alweer in.

De ganzen die zijn achtergebleven want te laat, te moe.. of weet ik het, lachen hun terugkerende soortgenoten uit.

Dat doet ze niets. Ze pakken hun verendeken weer op en waggelen van links naar rechts.

En weer terug.

Op zoek naar het beste plekje. Met de vliezen in de klei en hun kop alvast in de wolken.

Bijna februari.

 

 

 

 

 

 

 

28 januari 2020 Er was eens

Beeldenvangers

Af en toe is het disco in mijn ogen. Stroboscopische flitsen op één punt, steeds sneller knipperend. De eerste paar keren schrok ik ervan. Wit geflikker, net als een blacklight uit andere jaren. Of nee, ik kan het beter omschrijven als het doorbranden van een film.

Mijn vader die vloekend de projector uitzette, mijn moeder die de lampen aandeed zodat de film nog deels gered kon worden. Het doorgebrande stuk werd eruit geknipt en de goede delen aan elkaar geplakt.

Dat kan helaas niet met mijn ogen.

Soms vergeet ik het, die toekomst. Dan lijkt het ver weg, dan is het er gewoonweg niet. Maar als ik de ganzen zie overvliegen, mezelf weerspiegeld zie in de ogen van hen die ik liefheb, dan word ik soms zo woest.

Woede is echter niet een al te beste angstbestrijder.

Deze zomer keek ik naar de beelden die mijn opa ooit ving. Als de vader van mijn moeder niet in zijn eigen café-restaurant werkte, reisde hij, fotografeerde hij. Dat was voor die tijd uniek. Ik weet zeker dat hij Instagram fantastisch zou vinden.

Van mijn voorouders draag ik zijn drang om beelden te vangen met me mee. Ik heb een onstilbare honger naar visueel vastleggen. Misschien nu nog wel meer dan ooit. Zien dat ook hij de tijd liet stilstaan en misschien daardoor nog beter kon onthouden, geeft wat rust.

Het geflikker is binnen vijf minuten weg. Dat is een geruststelling, iedere keer. Een disco is ook fijn zonder licht.

In het donker kun je nog steeds dansen.

 

27 januari 2020 Er was eens

Vergeten woorden

Taal is cruciaal voor menselijkheid, zegt psychiater Dirk de Wachter. Hij pleit voor het niet verwaarlozen van woorden. Hij moedigt ons aan om kinderen voor te lezen, om te reflecteren, om na te denken en beelden te nuanceren door er tekst aan toe te voegen.

Natuurlijk, hoe objectief kan een taalliefhebber als ik zijn. Toch denk ik dat niet alleen ik behoefte aan woorden heb. Ook als je niet schrijft of graag leest, zijn woorden, gesproken of geschreven, onmisbaar om je mens te voelen.

Of om de ander te kunnen begrijpen.

Het voelt als een receptuur. De vergeten groenten die je moet toevoegen zijn in dit geval 26 letters waaruit je kunt kiezen. Taal in woord en geschrift.

Het afgelopen jaar heb ik ervaren hoe belangrijk taal is in plaats van emoticons. Hoe waardevol een handschrift kan zijn. Een telefoontje. Een persoonlijk gesprek. Een langere whatsapp. Geformuleerde zinnen waarin je, als je goed kijkt of luistert, de aarzeling en emotie op zal merken. En natuurlijk passen er beelden bij die woorden, net als een gezichtsuitdrukking je nog meer vertelt wanneer je met een ander praat.

Ja, taal is de manier om verdriet te delen. Of verbondenheid. Of blijdschap. Want dat is eveneens een alinea waard of een gesprek en niet alleen maar een reeks symbolen met hartjes en toeters en bellen.

Nogmaals, hoe objectief kan een taalliefhebber als ik zijn.

Maar toch.

Laten we de woorden niet vergeten, zei een psychiater.

23 januari 2020 Er was eens

Fictie, denk ik (5)

Hoe gaat het met je. Met jou. Met ons. Met het leven. Jeweetwel.

Hij kijkt naar haar. Het zijn geen vragen die een antwoord behoeven. Ze let trouwens toch niet op. Ze scrolt met haar vinger in de wereld die ondanks het dunne laagje glas dichterbij is dan zijn huid.

Hij stelt de vragen opnieuw. Ook dit keer in zijn hoofd. Onhoorbaar. Hij kijkt naar zijn handen. Ze zijn droog, nagels netjes geknipt. Ze lacht zacht.

‘Wat is er zo grappig?’ vraagt hij. De lach glijdt van haar gezicht, langs haar sleutelbeen, over haar borst, naar haar schoot. Precies naar de plek waar de lach hoort, in de telefoon.

Even hebben ze oogcontact. Ze haalt haar schouders op.

Hij kijkt weer naar zijn handen en voelt het trillen van zijn telefoon in zijn zak. Op hetzelfde moment dendert de trein over de brug. Een hels kabaal. Het kanaal is breed, hij denkt aan aardrijkskundelessen in de vorige eeuw.

Kanalen zijn mensenwerk.

Zijn broekzak blijft trillen. Berichtjes stromen binnen en onder zich stroomt het Amsterdam-Rijnkanaal.

Wat als hij het raam kon openen? Zou hij de telefoon dan weggooien? Of die van haar. Hij moet om zichzelf lachen. Die van haar. Zeker weten.

‘Wat is er zo grappig?’ Ze kijkt naar zijn telefoonloze handen en dan naar zijn gezicht.

Hij haalt zijn schouders op, maar blijft lachen. De lach is voor haar.

Voor haar alleen.

22 januari 2020 Er was eens

In het hart van…

In dit boekje, iets groter dan een telefoon, open ik mijn hart. Het is het DNA van mijn bedrijf, mijn identiteit en bedoeld voor intern gebruik.

Mocht ik medewerkers hebben, dan kregen ze elk een exemplaar. Een intern naslagwerk ter inspiratie. Of motivatie. Maar vooral – en dat is de belangrijkste reden – om zich al lezende steeds meer verbonden te voelen met het bedrijf waar zij werken. In het boekje staan dan ook verhalen die alleen bij clason tekst en redactie horen. Over de geschiedenis. Over de mensen. Over de taal die gebruikt wordt. Hoe vieren we successen? Hoe gaan we om met tegenslag?

In het hart van.. is een community builder. De woorden verbinden. De lezer voelt zich ertoe doen en erbij horen.

Ik denk dat deze gevoelens de basis zijn voor een duurzame verbinding met een bedrijf. Het zorgt voor werkplezier. Voor loyaliteit. Voor een saamhorigheidsgevoel.

Je hoort erbij.

Je doet ertoe.

Je maakt deel uit van een community.

Een eenmanszaak heeft echter geen medewerkers. Deze uitgave laat vooral zien wat er mogelijk is voor bijvoorbeeld jouw bedrijf of organisatie. Het is geen brochure. Geen reclame Het is het hart van de organisatie, getoond door de mensen die er werken.

Ben jij op zoek naar een tastbare manier van interne communicatie? Naar een toevoeging voor je introductieprogramma? Wil je nieuwe en al langer in dienst zijnde medewerkers nog meer verbinden aan je organisatie? En wil je het eigen verhaal laten vertellen door je medewerkers?

Laat mij dan het hart van je bedrijf in woorden vangen.

Ik ga heel graag voor je aan het werk.

P.S. Mocht je denken: Marianne, kom op nou print? In 2020?

Dan antwoord ik: Juist print!

Print is nog lang niet dood. Het Britse marketing- en communicatiebureau Wardour heeft in recent onderzoek zelfs aangetoond dat print steeds populairder wordt en dat geldt vooral onder jongeren tot een jaar of 35.

Verrassend? Niet echt.

Print klik je immers niet weg, maar bewaar je.

Print is fysiek, nostalgisch en persoonlijk.

Lees je iets op papier dan blijft de informatie je veel beter bij.

En tot slot: print ondersteunt digitaal. En andersom.

Wil je een pdf ontvangen om te kijken of In het hart.. iets voor jou is? Mail of stuur een app, gegevens vind je hier.

Concept, tekst en foto’s: Marianne Clason

Art-direction en opmaak: Dieuwertje ontwerpt, Almere

21 januari 2020 Promotie

Niet alleen aan de buitenkant

De foto is 25 jaar oud. Een kwart eeuw. We zitten op de hogeschool. Praten. Wachten op college? Ik weet het niet meer. Ik herken drie gezichten van de vier.

Ze appt me: ‘Ik dacht dat we nooit ouder werden, maar daar denk ik na deze foto toch anders over.’ Ze stuurt er een hysterische smiley bij. Ook als eind veertiger blijf je plakplaatjes gebruiken.

25 jaar gingen voorbij. Ja, we werden ouder, grijzer, meer getekend.

Niet alleen aan de buitenkant van ons zijn.

Een paar weken terug zocht ik foto’s voor een verjaring, de maanden ervoor voor een afscheid. Ik ontdekte tijdens de zoektocht dat ik een hoop gezichten nooit meer kan fotograferen.

Omdat ze er niet meer zijn.

Steeds meer foto’s zijn herinneringen zonder vervolg.

Voordat ik dit beeld weer opruim, zie ik nog dat we 25 jaar geleden de pakjes sigaretten paraat hielden zoals dat nu een telefoon is geworden. Ongezonder, maar wel socialer.

Ik mis het praten en hangen op stoelen. Het op de bonnefooi naar elkaar toe fietsen. Het niet alles weten omdat social media nog niet bestonden.

Welja, nu klink ik zelfs oud.

Renate Dorrestein schreef ooit: ‘Het ingewikkelde is dat je zelf maar ten dele ervaart dat je ouder wordt. Een deel van mij is nog altijd 12 en zit te wachten op het rinkelen van de bel van de ijscoman, of op de komst van de dorpsfanfare op een zomeravond. Dat zou niemand denken die mij in mijn huidige vorm ziet. Die denkt onomwonden: middelbare muts.’

Over 25 jaar word ik volgende maand 74. Ik wens dat ik dan nog verrast ontdek dat ik ouder werd.

En ook dan app ik hen: Zie ons hier nu eens, 50 jaar terug!

Ik hoop dat ze allebei antwoorden.

 

 

7 januari 2020 Er was eens

Nooit meer Fristi

We staan in de rij. Achter ons praat een jonge moeder met haar dochtertje.

‘Nee, je krijgt geen Fristi. Het spijt me. Ja, ik ben een rotmoeder, maar je krijgt even niets. Je hebt net al een krentenbol op!’

Het kind is het er niet mee eens. Ze jengelt en moppert. De moeder kijkt me steels aan. Mijn dochter kijkt vertederd naar het kleine meisje dat nog niet tot aan haar middel komt.

‘Hoi’, introduceer ik mezelf bij de peuter, bijna kleuter. Ze kijkt me fronsend aan. ‘Zij’, ik wijs naar mijn kind van 1.70 meter, ‘mag ook geen Fristi.’

Het meisje glijdt langzaam met haar ogen van de sneakers maat 41 naar het gezicht van mijn dochter. Die speelt meteen mee. Ze kijkt triest en schudt haar hoofd.

De moeder haalt diep adem en zegt: ‘Zie je? Je bent niet alleen! Ook zij mag dat niet van haar mama.’

Wij, de rotmoeders, glimlachen tevreden naar elkaar. Dat hebben we creatief opgelost.

Het meisje staart echter nog steeds naar mijn kind. Een diepe snik komt uit haar keel en ze begint ontzettend te huilen. Het saamhorigheidsgevoel valt in het water.

Want als je je ineens realiseert dat je moeder je leven lang gaat zeggen dat je geen Fristi mag, zelfs als je een kop groter bent dan zij, dan moet je wel even brullen.

Zeg nou eerlijk.

18 december 2019 Er was eens

Kerstverhaal

Aan.

Uit.

Aan.

Uit.

Hoe lang staat hij hier? Een kwartier? Langer? Hij laat het rolgordijn zakken. Verduisterend stond op de verpakking, maar het licht van de lampjes knippert langs de zijkant van het gordijn. Wie had gedacht dat licht net zo kon lekken als vloeistof uit een slecht afgesloten doosje. Zijn venster is nu een donker gat met een gouden, pulserende rand.

Aan. Uit. Aan. Uit.

Tape. Hij heeft nog ergens tape. Van het afplakken bij het schilderen. Met twee treden tegelijk holt hij naar beneden en vindt meteen wat hij nodig heeft. Terug de trap op. Zijn adem piept een beetje, hij zou wat meer aan sport moeten doen. Meer bewegen.

In de kamer plakt hij de gouden lijst weg. Het rolgordijn protesteert een beetje, maar dubbele lagen tape voorkomen dat het licht weer naar binnen schijnt.

Achteruitlopend naar zijn bed is het nog steeds zwart om hem heen.

Met een diepe zucht gaat hij liggen. Ergens verderop in de straat komen mensen thuis, hij hoort autoportieren dichtslaan, hakken, een lach. En dan is het weer stil. Met twee handen op zijn buik haalt hij diep adem en blaast lucht uit. Vijf tellen inademen, vijf tellen uitademen. Nog een keer. Nog eens.

Met een dof geluid schiet een stukje tape los, dan de volgende, dan nog een. Tot de flikkerende lichtvervuiling weer in zijn slaapkamer ronddanst. Heel even blijft hij naar het plafond staren. Een paar minuten maar.

Hij schiet overeind, rent weer de trap af, haalt de voordeur van het slot en staat op de binnenplaats. Het hofje waar hij en zijn buren hun auto’s parkeren. Waar kinderen spelen in de middag. Waar mensen in de zomer een praatje maken. Waar soms een jointje wordt gerookt door de puber van nummer 16. De ramen van de huizen om hem heen zijn donker. Om 4 uur in de nacht slapen mensen.

Behalve hij.

Hij niet, hij staat gillend gek te worden van de kerstversiering. De lampjes knipperen en flikkeren dat het een lieve lust is. Het is hier kermis in plaats van kerstmis. En dat alles voor de sfeer. Voor de saamhorigheid. Gezellig. Warm. Fijn.

Tijdens de bewonersvergadering was hij de enige die tegenstemde. Zijn overbuurman had hem op zijn schouders geslagen. ‘Harm jonguh, doe toch es gezellig jonguh! Dat je niet met de zomerbarbecue meedoet ok, maar kerst jonguh!’ Mensen hadden gelachen. Harm niet. Een week later werd de versiering opgehangen, het was nog niet eens december, maar het feestgevoel werd luidkeels ingezongen: liedjes van Mariah Carey, Wham! en Chris Rea.

Hij was naar de Praxis gereden voor een verduisteringsgordijn. Dit jaar zou hij niet opnieuw een maand wakker liggen.

Mislukt.

Hij kijkt naar de hemel, de sterren zijn er, maar hij kan ze in deze lichtbundel niet ontwaren. Ineens voelt hij een arm om zijn schouders. ‘Mooi he’, zegt de buurman van twee huizen verderop. Hij trekt Harm wat dichter tegen zich aan. ‘Je houdt ons goed voor de gek, beetje mopperen en in de nacht stilletjes staan genieten, hoewel ik wel wat warmers had aangetrokken.’ Hij wijst naar Harms ondergoed en knoopt ondertussen zijn eigen jas dicht. ‘Vroege dienst’, legt hij uit en stapt op zijn fiets. ‘Nog maar een paar dagen! Merry Christmas! Ho, ho, ho!’

Hij fietst weg, fluitend. De buurt mag het horen.

Harm kijkt hem na. ‘Ho, ho, ho’, zegt hij zacht.

17 december 2019 Er was eens

Fictie, denk ik (4)

Ze ziet de vrouw wel praten, haar lippen bewegen, maar ze heeft helemaal geen zin om erop te antwoorden of te reageren. Dus kijkt ze wazig terug. Dat werkt vaak heel goed. De vrouw gebaart en wijst naar haar oren. Ze staart dwars door haar heen, door de knalroze jas die het mens draagt en probeert de marktkraam achter de roepende vrouw te ontwaren.

Weg, weg, weg, denkt ze.

En dat helpt. De roze jas vertrekt met bozig opgetrokken schouders.

Ze duwt haar tas naar voren. Een tas op wieltjes, sinds wanneer is dat ding in haar leven komen aanrollen. Ze weet het niet meer. De man voor haar staat van het ene op andere been te wiebelen. Ze heeft zin om de tas vlak achter hem te parkeren. Eens kijken of hij straks een acrobatische….

De man van de kaaskraam onderbreekt haar gedachten, hij wijst naar haar. Ze is aan de beurt. Ze haalt de koptelefoon van haar hoofd en de geluiden om haar heen razen haar gehoorgangen in. Snel praten, denkt ze. ‘400 gram oude kaas astu’, zegt ze. Hij babbelt tegen haar, maar ze heeft de koptelefoon weer op haar oren gezet.

Praat jij maar, denkt ze.

Ze heeft er allemaal geen zin meer in, in al die geluiden die ongevraagd op haar afkomen. Muziek is wat ze wil horen. En muziek alleen. Sinds haar kleinzoon Spotify op haar telefoon heeft gezet, luistert ze onafgebroken naar zijn wereld. Een goede koptelefoon kocht ze vorige week, zodat ze elke dag het ritme kan voelen waarvan ze dacht het verloren te zijn.

Ze staart naar de verkoper die niet doorheeft dat ze niets hoort. Hij denkt misschien dat ze oorwarmers draagt. Zijn sjaal heeft hij stevig om zijn hals gebonden en hij lijkt trots te zijn als hij het stuk afgesneden kaas weegt. Ze pakt het ingepakte pakketje aan, houdt haar pasje boven de pinautomaat, de man knikt dat de transactie is gedaan, en ze draait zich om.

De mensen wijken nauwelijks uit elkaar om haar erdoor te laten.

Hoogste tijd om mee te zingen, denkt ze. Ze zet het geluid wat harder, kucht even en zingt luidkeels mee met de muziek van de jeugd. De mensen stappen geschrokken achteruit en laten haar door. Ze ziet ze wijzen, lachen en wat leeftijdgenoten fronsen.

Ze zingt en zingt.

Weg, weg, weg, denkt ze. Aan de kant. Deze oma is nog lang niet uitgezongen en heeft nog heel wat noten op haar zang.

In ieder geval tot aan de notenkraam.

 

5 december 2019 Er was eens

Poep

Het heeft geregend. Een geluk bij een ongeluk. Was ik daarnet nog in de weer met papieren zakdoekjes, nu zie ik overal regenplassen waar ik doorheen kan waden.

Ik pak elke plas onderweg naar de bushalte. Bij de halte is mijn sneaker doorweekt en nagenoeg schoon. De diepe plas voor de halte moet het laatste beetje hondenpoep verwijderen. Niet dat ik nog iets zie, maar ik neem liever het zekere voor het onzekere.

Ik stap de stoep af en waad als een zomerse strandwandelaar door de zee die nu een regenplas is.

‘Mama… mag ik ook?’

Ik stop met waden.

‘Mama…mag ik ook? Wat die mevrouw doet?’

Ik stap zo onopvallend mogelijk op de stoep.

Achter me staat een meisje dat aan de mouw van haar moeder trekt.

‘Mmmmh?’ zegt haar moeder terwijl ze op haar scherm kijkt.

‘Mama, mag ik ook door de plas stampen?’

De moeder kijkt geërgerd naar het kind. ‘Nee natuurlijk!’

Het meisje haalt met een nijdig gebaar haar hand door haar krullen.

‘Zij deed dat net ook!’

De moeder kijkt snel even naar me en ook achter me.

‘Niet zo gek doen’, mompelt ze.

Ik kijk verontschuldigend naar het meisje, maar dat stelt ze niet op prijs. Ze leunt tegen haar moeder en kijkt naar de regenplas waar zij niet in mag stampen.

Niet eerlijk.

 

30 november 2019 Er was eens