Uit 't Copy van Clason

Gered

Ga zelluf stil zijn! roept het buurmeisje. Ze heeft haar handen in haar zij en stampt met haar voeten. Haar schouders trekt ze nog hoger op en zucht dan zo luid als een diepe zucht kan luiden.

Wie zelluf stil moet zijn is voor mij onzichtbaar. Wel hebben haar woorden effect: ik hoor niks.

Het meisje staart naar haar voeten en praat zacht in zichzelf. Ze slentert weg van haar eigen deur en hoe dichterbij ze komt, hoe beter ik haar kan verstaan.

‘Altijd.’

‘Iedereen.’

‘Stom.’

Ze snift er een beetje bij.

Vlak bij mij, maar nog wel op een keurige zelfs drie meter afstand, laat ze zich door haar knieën zakken en zit op haar hurken.

Tussen haar voeten ligt iets dat haar aandacht heeft.

‘Zijn je vleugels moe?’

Ze zwijgt en buigt zich nog iets meer naar voren.

‘Ben je dood?’

Haar schouders schokken licht.

‘Je leeft nog!’ Ik hoor de opluchting in haar stem. Ze pakt de gewonde op en zet hem op haar handpalm.

Een bij? Een hommel? Een lieveheersbeestje?  Ik kan het niet zien.

‘Ik ga jou redden’, zegt ze resoluut. Ze staat voorzichtig rechtop, houdt haar hand voor zich uit en zet kleine stappen terug naar huis.

‘Mammaaaaaaa’, kondigt ze luidkeels het ziekenvervoer aan. ‘Mammaaaaaaaaaaaaaa!’

Haar sirene galmt boven de daken uit.

Hé, in nood kun je immers niet altijd stil zijn.

Zelfs zelluf niet.

 

7 april 2020 Er was eens

Dag zeggen

Nooit weggaan zonder afscheid nemen. En zeker niet met ruzie. Mijn moeder was er stellig in. Woorden in de ochtend? Eerst uitpraten, dan pas weg. Ik werd er als puber tureluurs van. Bokkig een halve omhelzing, een traan, een kus. En snelheidsrecords op de fiets breken zodat ik niet langs de rector moest.

Ik weet haar regels aan het feit dat ze opgroeide in de oorlog. Dat ze mensen daardoor plots had moeten missen. Of omdat ze gewoon bangig was. De geijkte, invoelende gedachtes van een puber met een eigen leven.

Toen werd ik moeder. Dag zeggen werd belangrijker dan begroeten. Ruzies eerst beslechten, dan pas naar school. In razernij weg? No way.

De zelfgemaakte pubers worden er tureluurs van. Zij wijten het aan mijn angstige inborst. Mijn overbezorgdheid. Mijn te grote fantasie als schrijver.

Ze erfden het puberale talent om in te kunnen voelen.

Ik moet deze dagen steeds denken aan de laatste keren dat ik mensen zag. En hoe treurig het me ook maakt dat ik niet even bij hen langs kan gaan, ben ik blij dat ik mijn moeders gewoonte ook de mijne heb gemaakt.

Ik gaf hen een omhelzing. Een kus. Draaide me om, en zwaaide nog eens.

En nog eens.

6 april 2020 Er was eens

Spieren vergeten nooit

Niemand ziet me. Ik houd de stoel vast. Strek mijn tenen uit.

Ik kan het nog.

bras allongés

tendu arreté

 1e positie, 2e positie, 5e positie…

 Demi-plié

 Battement

 Développé

 Moest ik thuisblijven om te ontdekken dat spieren nimmer vergeten?

Na mijn vijftiende vertikte ik het om nog klassiek ballet te doen. Blessures hielden me van een droom af. Dus waarom dan nog mezelf boos maken met dansen?

Ik stopte.

Ik dans nog beetje rond een step op de sportschool. En ballet werd om naar te kijken, altijd met heimwee.

Tot ik vorig jaar een 76-jarige ballerina interviewde. ‘Pak het weer op’, zei ze me. Ze danste door de zaal. Ik was betoverd en beloofde erover na te denken. In mijn herinnering hadden we beiden tranen.

Dans alsof niemand je ziet. Never stop dancing!

Vanaf de eerste dagen thuis moeten blijven, houd ik me aan deze mantra’s. En dans ik met een geweldige balletdocente op afstand.

En met mijn 34 jaar jongere ik.

We weten de namen nog. De bewegingen. We vloeken soms. We lachen ook.

En mijn hoofd leg ik weer op mijn knieën.

Zomaar.

Met een beetje mazzel dans ik na deze crisis zo de deur uit.

 

 

3 april 2020 Er was eens

De zeemeerman

Ik zie zijn schaduw eerder dan de man zelf. Ik kijk op en zie een rug, benen.

Het is een man op leeftijd. Een bruine huid, gerimpeld. Maar door deze laag zie je zijn spieren. Zijn witte haar is het enige dat licht en fragiel lijkt.

De wind speelt er vrijpostig mee.

De wandeling van de man stopt in de branding, daar waar mijn kind speelt. Heel even kijkt de jongen naar de oude man die op een kleine afstand naast zijn zandkasteel is gestopt.

Kaarsrecht staat de wandelaar, zijn hand boven zijn ogen tegen de weerkaatsing van het zonlicht. Dan kraakt hij zijn nekwerkvels door zijn hoofd eerst op zijn linker- en dan op zijn rechterschouder te laten rusten.

Hij strekt zijn armen uit, bolt zijn rug en raakt als een jonge atleet zijn tenen aan.

Het kind zwaait naar mij. Ik zwaai terug.

De man is klaar met de fysieke voorbereiding en wandelt in één rechte lijn, rustig, zoals hij ook over het strand liep, het water in. Steeds verder, steeds dieper. Tot ik alleen nog maar zijn armen zie.

De wandelaar wordt een zwemmer en verdwijnt met rustige slagen in de zee.

Hij is geen toerist zoals ik, dat durf ik zomaar te beweren. Toch kijk ik even om me heen. Wie hoort bij hem? Waar zijn zijn spullen? Zag de strandwacht verderop dat hij aan het zwemmen is?

Het kind duikt naast me in het zand.

‘Zag je die meneer?’ vraag ik hem.

Hij kijkt achter zich.

‘Die zwemmende meneer?’ leg ik uit.

‘Oh’, zegt hij terwijl hij het zand als een zandloper uit zijn vuist laat lopen.

‘Dat, mama, was geen meneer’, antwoordt hij.  ‘Dat was nou een echte zeemeerman.’

Hij knikt er tevreden bij.

Ik kijk naar de zwemmende stip aan de horizon. Verder en verder weg. Ik blijf turen, hem in de gaten houden. Net zolang tot hij weer aan land komt.

Want zelfs zeemeermannen moeten soms weer naar huis.

Met of zonder hulp.

 

25 maart 2020 Er was eens

Omhelzing op afstand 2

Ervaring heeft niets te maken met het kunnen thuis werken of niet.

Dat geldt tenminste voor mij. Een ervaren thuiswerker.

Ik hoef niet eens een bureau leeg te ruimen of te werken met laptop op schoot. Ik hoef geen plek op te eisen of te delen met wie dan ook.

Ik heb een eigen werkkamer.

Een kamer met een roze muur. Een zwarte kast vol boeken. Twee tafels. Een laptop. En een ergonomische bureaustoel.

Natuurlijk, ook in de achttien jaren als zelfstandige waren er wel vaker dingen die onverwachts veel meer de aandacht vroegen dan een websitetekst of bladformule. Veelal zaken die te maken hadden met het hart.

Maar nu dit. Dit is compleet anders.

De stilte buiten waardoor je plots zoveel vogels hoort. De hemel zonder vliegtuigstrepen. Nauwelijks verkeer in de straat. Geen rumoerige jongeren die net terugkomen van het stappen. Je best doen om op tijd een stap naar achteren te zetten, als een ander te dicht nadert. Voldoen aan dagelijkse beweging om andere gezondheidsperikelen te voorkomen.

Afijn. Het is een ander werkdecor.

En ondanks ik een eigen plek heb, ben ik het liefste zo dicht als in sociale afstand kan bij hen die ik liefheb. Omdat anderen die ik ook zo graag bij me wil hebben, zo ver weg zijn.

Mijn kamer voelt eenzaam. Te stil. Te onbenullig. Ja, ik heb werk. Afleiding. Mooie gesprekken.

Maar echt druk ben ik met iets anders.

Ik ben steeds aan het omhelzen op afstand.

Jou. En jou. En jou natuurlijk ook.

19 maart 2020 Er was eens

Omhelzing op afstand

Ik vergat haar verjaardag.
Zomaar.
Ik staar in shock naar de datum. Drie dagen te laat.
Drie hele dagen!
‘Ons gebouw is coronavrij’, las ik deze ochtend in een advertentie.

Mijn hoofd is allerminst vrij. Daar past niet eens het herinneren van een verjaardag bij. Tot de rand toe gevuld met zorgen.

Maar ik vergat háár verjaardag.
Een van de liefste.
Ik maak het goed, beloofde ik.
Ze zei: stop hiermee, wij zijn vriendinnen, daar heb je geen verjaardagen voor nodig. Love you.

Lieve A.

Ik van jou. Gefeliciteerd met je verjaardag.
Dat we maar lang elkaar zo liefhebben als de afgelopen 28 jaar.

Geheel coronavrij.

Omhels je op afstand.

18 maart 2020 Er was eens

Gisteren en vandaag

Wachten …

Op de bus.

Op de dokter.

Op de tandarts.

In een rij voor de kassa.

In een rij voor een attractie.

In een rij.

Op de vier wachtenden voor me.

Op de bezorgdienst die er tussen 8:00 en 12:00 zou zijn.

Op het kind dat nog even….

Tot de brug weer sluit.

Tot de trein voorbij is.

Op de uitslag van het onderzoek.

Op de laatste correcties.

Op het definitieve ontwerp.

Op het verlossende woord.

Op groen licht.

Minuten waarin de tijd kroop. Eindeloos en traag.

En tijdens al dat wachten, in al die seconden, vloog ergens anders de tijd in sneltreinvaart voorbij.

Werd hij gisteren geboren en vandaag 13 jaar oud.

Zomaar.


 

 

 

 

 

 

4 februari 2020 Er was eens

Kleurinvestering

Zwart.

Daar begon het in 1971 mee. Daarna witblond, blond, donkerblond, bruin, rood, bijna zwart, kastanjebruin, chocoladebruin.

En nu ben ik de kleur bijster.

Het is tijd voor een functioneringsgesprek met C., al zes jaar mijn kapper.

C. heeft roze haar. Of blauw. Soms zilver. Maar vandaag is haar haar fuchsiaroze. Ik ben dol op C. Ze tovert mijn grijs weg.

Dat trucje wordt steeds moeizamer vol te houden. Ze staat achter me en kijkt via de spiegel in mijn ogen.

‘Je moet of elke drie weken kleuren. Of je moet blond.’

‘Moet, moet…’ begin ik mopperend.

C.  is onverbiddelijk. ‘Je gaat failliet.’

Klopt.

‘Je haar valt van je hoofd.’

Klopt ook.

‘Je bent 48, bijna 49, en dan zijn veel mensen grijs.’

Ja, ja.

‘En ik weet dat je blond niet leuk vindt, maar eventueel gooien we er nog es wat lowlights door.’

Ik aarzel.

‘Je gaat failliet en het wordt tijd dat je in dingen investeert die het waard zijn om in te investeren.’

C. moet haast wel een kind van mijn boekhouder zijn.

Blonder maakt ze me. Eindveertigblond.

En zo verander ik stap voor stap weer in de peuter die ik ooit was.

Inclusief een nee-fase. Maar goed, dat is een ander kenmerk van deze leeftijd.

3 februari 2020 Er was eens

#nospon

Zodra ik over de drempel ben, begin ik aan haar arm te trekken. Ik wijs naar de schappen op links. De stapels op rechts. Ik jubel: ‘Oh het is hier zo fijn, kijk dat, en dit…’

Ze schudt haar hoofd. ‘Sorry, ik ben niet zo enthousiast als jij’, zegt ze, ‘ik word niet zo, eh…opgewonden van een boekwinkel.’

Ik struikel bijna over haar woorden.

Hoe kan dit? Niet mooi? Niet bedwelmd? Niet in vervoering? Ze wil zich niet in die bladzijden begraven voor een uurtje en daarna gelukzalig met een nieuwe aanwinst vertrekken?

Nee. Het doet haar helemaal niets.

Sorry.

Ik houd zoveel van boekwinkels. Je kunt gerust stellen dat ik een junkie ben die haar gezelschap op slinkse wijze richting boekhandel drijft. ‘Nou ja zeg, staan we ineens voor de boekwinkel!’ kan ik heel overtuigend verrast zeggen.

De waarheid is dat ik in elke stad een ander schatje heb. Dat ik in nieuwe steden google waar te moeten zijn. Op zoek naar een winkel waar mensen werken die aanvoelen dat ik een lettershot nodig heb. Heus, niet elke winkel is euforie waard.

Het Colofon in Arnhem wel, ’t Spui in Vlissingen ook. Of De Drvkkery in Middelburg, Adr. Heinen in Den Bosch, Waanders in Zwolle, De Dominicanen in Maastricht, De boekenbar in Utrecht, H.de Vries in Haarlem, Stumpel in Almere. En alle kinderboekwinkels en de rest die ik nu even vergeet op te noemen.

#nospon, hoor ik daarbij te vermelden.

Ieder zijn meuk, zou iemand zeggen die ik ken.

Goed dan. Mijn meuk is een enorme rij ongelezen letters op een plek waar je live met handen en voeten een boek kunt beschrijven dat dan ook gevonden wordt. Waar je als je verdriet hebt gratis een gedicht krijgt om voor te lezen tijdens het afscheid (’t Spui in Vlissingen). Waar de verkoper net zo uitkijkt naar een nieuwe uitgave als jijzelf (Het Colofon in Arnhem). Waar ze bovendien vulpennen verkopen. Of notitieboekjes. En waar je echt waar, alle boeken die niet in de winkel liggen, kunt bestellen, laten bezorgen of – nog beter want opnieuw de winkel in – kunt ophalen.

No spon, zeg ik nog maar een keer. Maar heus, gun jezelf een boekwinkel om de hoek. Laat die bolle blauwe links liggen.

No fat-shaming.

 

 

 

 

 

30 januari 2020 Er was eens

Don Juan

Ik heb sjans. En niet zo’n beetje ook. Hij beweegt zijn wenkbrauwen op en neer. Knijpt een van zijn ogen dicht. Haalt een hand door zijn lokken en lacht een brede lach.

‘Hé!’ zegt hij, zijn stem een beetje schor. Een kleine verkoudheid, denk ik.

Hij lacht zo ongeremd dat ik wel terug moet lachen. Hij lacht nog breder. Roept luider: ‘Hé!’

Zo blij is hij dat ik toch even achter me kijk. Maar ik sta hier alleen. Deze pijlen schiet hij echt op mij af. Ik ben er niet ongevoelig voor. Zijn donkere krullen, brede lach en kuiltje in zijn kin…

Hij duwt de vrouw die bij hem is wat aan de kant en wil naar me toelopen. Ze houdt hem tegen en kijkt verbaasd van hem naar mij.

‘Ken je haar?’ vraagt ze. Hij negeert haar volkomen en roept nog maar eens ‘Hé!’ naar me. Ik word er verlegen van en begin te vermoeden dat ik hoogstwaarschijnlijk op iemand lijk die hij graag ziet.

Hij probeert los te komen van de vrouw. Ze houdt zijn hand echter stevig vast. ‘Kijk een kat!’ probeert ze hem af te leiden. Dat lukt want hij hurkt en roept nu ‘Hé’ naar het ongeïnteresseerde huisdier.

Hé! is de algemene begroeting voor katten en mevrouwen bij de bushalte.

Als we even later in de bus zitten en hij net met zijn neus bij het raampje kan, draait hij zich naar mij om. Ik zwaai naar de kleine Don Juan. Hij glimlacht lief naar me en gaapt vervolgens uitgebreid.

Op vrijersvoeten zijn is vermoeiend, helemaal onder het toeziend oog van je moeder. Hij legt zijn hoofd te rusten tegen haar bovenarm en mompelt wat.

Hè, hè, vermoed ik.

29 januari 2020 Er was eens