Uit 't Copy van Clason

Zelfs niet

De emergencyknop van de loopband bevestig ik altijd aan mijn shirt. Het zal mij niet gebeuren dat ik als heuse slapstick de fitnesszaal in word geschoten. En ja, de knop heeft me al heel wat keren gered tijdens mijn loopje op dezelfde plaats.
Omdat ik een losse veter had.
Omdat mijn phone op de loopband viel.

Of ik activeerde hem met ongecontroleerde armbewegingen.

Vandaag heeft iemand de draad die aan de knop zit kunstig vastgebonden. Ik moet goed kijken om te voorkomen dat de boel extra in de knoop raakt. De kleine speurtocht naar het uiteinde neemt kostbare sportminuten in beslag.

Ik zucht ervan.

Het lijkt verdomme wel alsof degene die dit deed de noodknop verzekerde. Verankerde.

Waarom? Om mij in rust te laten beslissen of ik hem aan mijn shirt wil bevestigen? Ongevraagd mij de kans bieden om zonder ankers hard te lopen?

De knoop is los.
Ook vandaag gebruik ik hem.

Wat had ik die knop graag willen activeren slechts een paar weken terug. Alles on hold. Gered. Gestopt. Niemand bezeerd. Ongedeerd.

Het meest stomme van het leven is dat zo’n knop niet bestaat.
Niet tegen pijn. Niet tegen verdriet.
Zelfs niet tegen de dood.
Zelfs dat niet.

11 juli 2019 Er was eens

Alle tijd

De klokken van de kerktoren beieren door haar woorden. Ze moet een paar octaven hoger praten, en harder, om zichzelf verstaanbaar te maken. Ze geeft het op en pakt haar glas.

Beneden trekt een man de deur dicht en wandelt naar de mis. Of de dienst. Ik denk het laatste. Een vrouw verderop sluit een raam en meteen ook de gordijnen. De donkere wolken beloven regen.

En regen kent geen uitzicht.

Tot de eerste druppels vallen waaien onze haren voor dat zicht. Net zoals de strengen van de kinderen daar beneden op het sportveld. Hun haar wappert om hun hoofd. Ze zijn allemaal blond. Lichtgevend blond. Misschien zagen we net dat meisje daar bij de supermarkt. Of dat jongetje dat nu een koprol maakt.

Mensen begroeten je hier namelijk, en elkaar. Op de fiets. En vanuit hun auto. Ze rijden al zwaaiend langs de huizen en kijken nauwelijks of hun groet wordt beantwoord. Die huizen kennen overigens twee entrees, een nette kant, daar zijn de voordeuren gesloten. Loop je achterom dan staat de deur wagenwijd open.

Onze fietsen zijn gehuurd en elektrisch. ‘Het waait hier behoorlijk’, haalde ons over de streep. Morgen gaan we naar een eiland. Met de fiets op de boot.

Maar morgen is nog mijlenver weg. Want vijf minuten zijn voorbij sinds de klok ons gesprek onderbrak. Vijf minuten die voelen als het uitzicht: uitgestrekt en oneindig. We hullen ons in stilte hier boven de daken van dit dorp. Tot de klok ons zal wakker schudden.

De reden van zijn bestaan, begrijp ik nu. Een wake-upcall voor de dorpelingen die anders zouden verstillen in tijdloze tijd.

Nog 25 minuten tot de volgende slagen. Geen haast, we hebben de tijd.

19 juni 2019 Er was eens

Zilveren pailletten

De eerste keer dat het gebeurde was ze verrast. En misschien nog wel meer omdat het meisje zich niet verontschuldigde. Dat kind bleef tegen haar praten, ze zei niet: ‘Oh pardon, u bent geen meneer maar een dame.’ Want dat was ze. Een dame die net met ‘meneer’ werd aangesproken. Het meisje merkte het niet op. En zij gaf het niet aan.

Uit schaamte?

Nadien zag ze wat het meisje had gezien. De weerspiegeling in de etalage toonde hoe ze was getransformeerd van een vrouw in een man.
Het was alles bij elkaar. Ze liep krommer dan ze zich kon herinneren. Haar kapsel was platter dan ze in de stoel van de kapper had zien ontstaan. En de aardetinten die haar altijd zo mooi hadden gestaan, kleurden de sekse-verandering in stijl af.

Een man was ze. Een kopie van haar oudere broer. Haar jongere zelfs. Ze bleef staren naar zichzelf in die winkelruit. Tot ze de etalage weer zag. Een pop in een jurk met zilveren pailletten.

Ze probeerde rechter te gaan staan. Bevalliger. Ze hield haar handtas niet langer vast alsof ze een kind tegen haar boezem aandrukte.

Het beeld bleef onveranderd mannelijk.

Ze draaide zich een kwartslag en toen ook dat niet hielp, sloeg de wanhoop toe. Was ze daar nu zo oud voor geworden? Al die jaren hard werken, opkomen voor vrouwenrechten, mogen stemmen, scheiden… en als beloning was je op je 79ste het evenbeeld van een man?!

Een andere man – of was het ook een vrouw? – passeerde. Hij hijgde en hoestte. Een pruttelende machine met dringend behoefte aan onderhoud. Ze keek hem na. En opnieuw naar de etalage.

Onderhoud.

Ze had een aanpassing nodig. Was haar pensioen gestort? Ze kon best wat minder uitgeven komende maand. Ze droeg de handtas zoals ze ooit geleerd had. Chic. Zelfbewust. De deuren openden, de beveiliger glimlachte naar haar. Ze lachte schalks terug. Ha, dat kon ze nog steeds.

Zilveren pailletten zocht ze. Maat 42 moest lukken.

Vanaf nu zou niemand zich meer vergissen. Want in zilveren pailletten kon men zich niet vergissen. Onmogelijk.


 

18 juni 2019 Er was eens

Even

Als woorden blijven haken achter gedachten die belangrijker zijn.

Als woorden van anderen in je hoofd dwalen zodat je niet meer weet of je ze zelf verzonnen hebt of dat ze al ergens op papier staan.

Als letters samen niet meer iets begrijpelijks vormen omdat je vingers verdwalen op het toetsenbord.

Als je de verhalen wel ziet maar niet meer weet ze te vertalen.

Als je liever opgerold op de bank ligt met deken, met boek. Met koffie. Met wijn.

Ben je dan zinloos?

Of slechts even zonder woorden.

Ik hoop het laatste.

16 mei 2019 Er was eens

Fictie, denk ik (2)

Stekkerdozen. Een spade vol modder. Een leeggelopen voetbal. Twee doosjes schroeven. Een tafelblad met een driehoekig stuk eruit gezaagd. Een hondenriem. Een doos met grote stickers erop geplakt: breekbaar! Een jerrycan. Een sleutelbos. Fietsen met banden. Fietsen zonder stuur.

Hij kon zich het begin niet herinneren.

Was het de glazen kan met barsten als bliksemschichten? Of was het de slee met ontbrekende glijders… Misschien was het toch een van de bierdoppen. Het logo gedeukt, het plastic aan de binnenkant nog lichtjes ruikend naar gist. Of het roze mandje zonder inhoud. Het halfverteerde, blauwe touw? De glimmende kralen die parels moesten voorstellen?

Nee, hij wist het niet meer. De eerste keer was hij vergeten.

De eerste keer oprapen. Opruimen. Wanneer zag hij de sporen die mensen achterlieten en besloot hij ze mee te nemen?

Eerst vulde hij zijn zakken. Toen stopte hij het in tassen. Nog later in de bak van zijn fiets. En als het bijna niet te dragen was, sleepte hij het mee op een skateboard. In regen. In wind. In warmte en kou.

Meerdere seizoenen dus.

Ze noemden hem De Stadjutter. Dat was mooi. Mooier dan een naam zonder een beroep. Mooier dan de naam waar hij in een verleden naar luisterde.

Zo’n naam krijg je niet na een paar keer. Niet na de eerste keer.

De jutter van de stad legde de laatste kleinere vondsten op de tafel voor zich.

Een kromme fietssleutel. Een babysokje met blauwe stippen. Een lunchbox zonder deksel.

Straks zou hij de kaartjes eraan hangen. Rubriceren. Archiveren. Het sokje bij ‘OPGROEIEN’ De sleutel bij ‘GESLOTEN’, de lunchbox bij ‘OP’.

Hij keek uit het stukje raam dat nog net te zien was. Er was storm op komst.

Hij knikte tevreden.

Dat werd een prima juttersdag.

25 april 2019 Er was eens

Warm

Haar lichaam verstijft en ze kijkt verschrikt uit het raam. ’Oh nee, zijn we al in Weesp?’ Het is een uitroep, geen vraag. Ze slaat haar handen voor haar mond. ‘Oh laat maar…’

Mensen kijken verbaasd. Ze stapte namelijk zo’n vijf minuten geleden in Weesp op deze trein.

Ze schudt haar hoofd en mompelt ‘Niet op mij letten… ik droomde… ik sliep’.

‘We gaan nu naar Amsterdam’, zeg ik toch maar, terwijl ze dat intussen alweer lijkt te beseffen.

‘Ik heb een jetlag’, zegt ze zacht en begint dan te lachen. ‘Oh wat erg, ik ben helemaal in de war, u zal wel denken….’

Ze slaat de roze sjaal dichter om zich heen. Haar wangen dragen blosjes uit een potje.

‘Ik was op Curaçao’, vertelt ze, ‘bij mijn familie. Ik ben vannacht teruggekomen, maar de jetlag heeft me te pakken. Ik wist even niet meer waar ik was.’

Ze kruipt nog dieper in haar sjaal. De restwarmte van dat verre land houdt ze gevangen tussen de laagjes wol en haar huid.

‘En hoe ouder ik word, hoe meer mijn lijf zegt: hé, we reisden duizenden kilometers, wat doe je me aan en wat is het hier koud.’

We lachen naar elkaar.

‘Wat is het hier koud’, herhaalt ze, ‘misschien blijf ik er de volgende keer.’

Ze staart uit het raam en hoewel we bijna in Amsterdam zijn, zie ik hoe zij in haar hoofd terugreist.

Naar daar waar het wel warm is.

 

 

 

26 maart 2019 Er was eens

Hansje

‘Nee, nee, Hansje! Niet zo grommen en blaffen.’

Hansje, een klein dier met platte neus en wat aan de mollige kant, trekt de vrouw die hem zo berispt zowat omver. Klein maar sterk. Ze gaat door haar hurken en pakt zijn hondenkop in beide handen. ‘Nee, nee.. adem in, adem uit.’ De hond probeert zich uit haar handen te wurmen, maar begint dan zenuwachtig te kwispelen.

Ze staat weer rechtop en kijkt naar de auto waar Hansje compleet overstuur van raakte. Even daarvoor reed het voertuig de stoep op en sneed haar en de hond de pas af.

‘Het is ook niet goed van die meneer’, zegt ze luid. De meneer komt immers net uit de auto gestapt. Hij knikt even naar haar en haalt uit de achterbak een leren koffertje.

Hansje gaat weer volledig door het lint.

‘Nee Hansje!’ roept de vrouw schril en hoog. De man kijkt wat verstoord naar het tafereel. ‘Die meneer mag inderdaad niet op de stoep parkeren maar daar hoeven wij niet helemaal boos van te worden!’ De man opent nu een andere portier en blokkeert zo mogelijk nog meer de doorgang.

Hansje blaft zijn longen uit zijn kleine lijf. De vrouw probeert hem hulpeloos mee te trekken, maar dat lukt niet.

‘KOM MEE!” brult ze en ze kijkt bozig naar de rug van de man die nu een sigaret opsteekt en tegen de auto hangt. Hij negeert hen volledig.

Hansje stopt met blaffen en haalt beverig adem. Dan snuffelt hij aan de wielen. De vrouw zucht diep en trekt aan de lijn. Heel even nog houdt Hansje stand. Hij steekt zijn poot op, perst een paar druppels tegen de rechterachterband en sjokt dan achter de vrouw aan.

‘Teringlijder!’ roept een uitwijkende fietser tegen de blokkerende man.

De vrouw kijkt de fietser bewonderend na.

Want het mag niet immers, daar parkeren. Dat snapt iedereen. Zelfs Hansje.

 

 

7 maart 2019 Er was eens

Geen haarband

‘Als u zo doorgaat, gaan we elkaar nog heel vaak zien’, zegt de opticien. Het klinkt niet onvriendelijk, maar opgetogen is hij zeker niet. ‘Is een touwtje niet iets voor u?’

Ik mompel wat over touwtjes en middelbaar zijn. Hij mompelt iets terug wat ik niet kan verstaan.

Hij legt zijn handen op de verkoopbalie en zakt op een kruk. Aan een reling onder de balie hangt een zachte doek. De man poetst mijn bril met liefde. Niet zoals ik dat doe. Totaal anders.

Hij buigt zich over de lamme bril, draait en frommelt wat, zet pootjes recht. Moertjes, dingetjes. Zijn vak. Nog een keer de doek. Even tegen het licht. Hij is tevreden en staat op.

Omdat hij zeker 2 meter lang is duurt dat even. Een lang persoon heeft meer botten te stapelen voor hij rechtstaat. Ook heeft hij geen haast.

‘U gebruikt uw bril als haarband.’

Het is geen vraag.

‘Als u zo doorgaat en u gebruikt almaar uw bril als haarband, gaan we elkaar nog heel vaak zien’, herhaalt de man beide eerder uitgesproken opmerkingen in een zin.

Ik knik en kijk er schuldbewust bij. Dat lijkt hem goed te doen. ‘Het is aan u, hè!’ voegt hij er nog aan toe, ‘een bril is géén haarband.’

Daar is geen speld tussen te krijgen. Laat staan een touwtje.

 

 

 

 

27 februari 2019 Er was eens

Puberaal

Ik kroel door zijn haar.

Hij trekt de capuchon over zijn hoofd.

Ik omhels hem.

Hij glipt als een gladde vis uit mijn armen.

Ik praat tegen hem.

Hij stopt zijn oortjes in zijn oren.

Ik zing mee met een lied.

Hij zucht erdoorheen.

Ik vertel hem dat hij nog vijf minuten heeft.

Hij gooit de deur dicht.

Ik vraag hem te douchen.

Hij haalt luidruchtig zijn neus op.

Ik zeg: en nu echt naar bed.

Hij zegt: waarom roep je zo gemeen?

Ik kijk naar hem.

Hij doet zijn lenzen uit.

Ik begin met voorlezen.

Hij appt nog even.

Ik zeg: weg die phone.

Hij roloogt.

Ik lees voor.

Hij kruipt bij me.

Ik lees voor.

Hij houdt mijn hand vast.

Ik stop met lezen.

Hij legt zijn hoofd op mijn schouder.

Ok. zeg ik. Nog vijf minuten.

Ah. Tien, zegt hij.

Liefst nog wat langer, denk ik. Maar dat zeg ik natuurlijk niet.

 

26 februari 2019 Er was eens

Stenen golven

De stoep golft. Dat zou me niet moeten verbazen. Ik woon immers op herwonnen land. Nu, na 15 jaar, veranderen de stoepen en straten in de rimpels van de zee.

Eist het water ondergronds langzaamaan het land weer op?

De tegels klimmen hoger en hoger, om bij de drempels van de voordeuren aan te spoelen. Daar tussen thuis en buiten zakken ze in de aarde weg.

Dieper en dieper.

Die tegels werden door mensenhanden neergelegd. Door machines in het zand getrild. Ze maakten de overgang van de hal naar de buitenwereld gemakkelijker. Tegenwoordig stappen de bewoners iedere stap, iedere week, centimeters lager de regen in.

Of de zon.

Ik word ingehaald door een dertiger met in zijn hand een koffie-to-go, aan zijn voet een voetbal.

Hij tikt de bal van links naar rechts, slalomt om de lantaarnpaal. De bal rolt onvoorspelbare richtingen op. Dat ligt niet aan zijn balbeheersing, dat doen de stenen golven.

Hij haalt een echtpaar in. Ze kijken heel even op, maar zijn niet verrast. De man die jongen wil zijn, neemt een slok koffie en schopt de bal niet al te hard tegen een voordeur.

Hij steekt de huissleutel in het slot, opent de deur en de voetbal rolt naar binnen.

Eigen goal. Zo makkelijk gaat dat hier.

14 februari 2019 Er was eens