Uit 't Copy van Clason

Krukje

Ze zitten op hun hurken in de hoek van het plein. Het lijkt erop dat de juf ze niet ziet. Ze kijken steeds over hun schouder. Nee, ze ziet niets, maakt een praatje met wat meisjes.

De jongen met de korte broek duwt een paars voorwerp tegen het hek aan. De ander staat nu recht met zijn handen in zijn zij. Hij draagt een tenue. Geen idee van welke club.

Weer checken ze de leerkracht. De korte broek knikt nu naar de voetballer. Die aarzelt heel even, maar klimt op dat wat in de hoek verstopt staat. Hij steekt nu met kop en schouders boven de ander uit.

Hun blik schiet naar de andere kant van het plein. De kust is veilig. Vliegensvlug springt de jongen over het hek. Daar staat hij, aan de andere kant. Tussen de planten in het plantsoen. De kleuters lachen naar elkaar, ieder aan hun eigen kant van het hek.

Maar dit avontuur heeft haast. De korte broek tilt daarom de verhoging eveneens over het hek. De jongen in het tenue pakt het krukje aan en klimt terug het schoolplein op.

Ze lachen hard. De uit- en inbraak wordt gevierd met een vriendelijke stomp op de schouder.

De juf klapt in haar handen en de kinderen hollen naar haar toe. De jongens ook.

Achter het hek staat het krukje, ietwat verscholen in het groen. Rustig wachtend op het volgende avontuur. Want die komt gelukkig altijd.

 

21 juni 2017 Er was eens

De schoenen

Ze draagt wandelschoenen. Degelijke, die je in een winkel met tenten, tekentangen en EHBO-dozen vindt. De riem om haar middel is haast groter dan de korte broek die ze draagt. Ze zit wijdbeens. Haar ellebogen rusten op haar knieën en ze kijkt ingespannen op het scherm van haar telefoon.

Naast haar linkervoet rust een gouden schoen.

Een elegante, een die je in een winkel met kantjes, bloemen en jurkjes vindt. Het exemplaar hoort bij de vrouw die naast de wandelvrouw zit. Haar lange rok – of is het een avondjurk?- raakt bijna de gouden banden van de schoenen. In haar schoot ligt een telefoon. Ze tuurt eveneens naar het scherm.

Ze horen bij elkaar. Praten zachtjes. Naast hen staat hun bagage: een rolkoffer en een rugzak. Ik glimlach bijna verheugd want alles past bij het plaatje. Net als hun laatste handelingen voor de trein komt: de vrouw met de gouden schoenen werkt haar make-up nog even bij, de ander trekt de riem strakker aan.

Dan springen ze op. De wandelvrouw trekt de rolkoffer achter zich aan en wenkt haar vriendin. De golden lady hijst de rugzak op haar rug en volgt haar gestaag.

Alles paste bij mijn ingekleurde plaatje realiseer ik me met lichte schaamte.

Stom.

Want de werkelijkheid is duizenden malen mooier.

8 juni 2017 Er was eens

Laf hoedje

‘Mag ik een deksel van u? Ik wil de koffie meenemen.’

Ze kijk me zichtbaar geërgerd aan maar draait zich toch om naar de deksels.

‘Welleke dan, wah?’

Ik geef geen antwoord. Heb geen idee welleke.

Ze meet ze een voor een, dat doet ze met driftige gebaren.

‘Deze past’, zegt ze, ‘ah nee…net niet.’

Het deksel sluit de beker aan een kant. De andere zijde kiert, stoom kringelt omhoog.

‘Nou, je hou je beker maar goe vast, wah. Trouwes, koffie daar moet je niet mee wandelen, wah. Koffie drink je zittend, en heet, je houdt het niet lafjes warm onder een hoedje.’

Ik kijk naar het deksel dat volgens haar mijn gebrek aan moed toont.

Ze mompelt iets onverstaanbaars maar dat is zeker voor mij bedoeld.

Het sluit niet en nog belangrijker: ze heeft gelijk. Ik haal het deksel eraf en leg het op de toonbank. Ze knikt goedkeurend. ‘Weg met coffee to go, wah!’ roept ze nog als ik de winkel verlaat.

Ik beaam het niet want de koffie moet door tijdgebrek toch echt wel met me mee. Alleen niet onder een laf hoedje dan.

Gelukkig regent het want zelfs coffee to drink mag soms wat afkoelen. En daar zijn dit keer heel wat druppels voor nodig.

5 juni 2017 Er was eens

De tijdreizigster

‘Ik was hier in 1945 voor het laatst.’ Het meisje kijkt vriendelijk naar de oude dame en dan heel even achter de vrouw. Ze schat in dat de eerstvolgende –  dat ben ik – een praatje kan handelen.

‘1945? En nu pas weer terug?’ vraagt ze daarom.

De dame, ze komt tot mijn schouder, knikt. ‘Ja. Nu pas. Eerder kon het niet. Wilde ik niet.’

Ze zwijgt.

‘Is er veel veranderd?’ vraagt het meisje. De vrouw glimlacht wat verbaasd. ‘Ja er is in al die jaren veel gebeurd…ik woonde op de Oudegracht. Hier, een paar huizen verderop.’

Ze zwijgt opnieuw.

De rij achter me wordt langer. Er wordt gekucht. Geschuifeld. Het meisje is zich daarvan bewust en duwt de vrouw de tas met het gekochte boek in de handen. ‘Nou, dan heeft u heel wat herinneringen op te halen!’ De vrouw is echter niet daar in de boekwinkel maar op een tijdreis in haar hoofd.

Het meisje draait op haar stoel, kucht nu ook. ‘Mevrouw? … Mevrouw? Er zijn mensen die ook willen betalen? Mevrouw?‘ De vrouw knippert even met haar ogen. ‘Oh, kind.. ik houd je op.’

Het meisje knikt. ‘Daar in het begin van de winkel staan ook boeken over de oorlog in Utrecht! Misschien vindt u nog wat moois.’  De ogen van de tijdreizigster worden groot. ‘Nee dank je’, glimlacht ze. ‘Daar was ik bij.’

Ze pakt de tas, een zachte groet en ze draait zich vastberaden om.

Ze heeft niets meer nodig. Een boek in haar tas en een in haar hoofd.

Dat is meer dan genoeg.

 

 

 

24 mei 2017 Er was eens

In een oogwenk

Slecht nieuws. Ik zie het aan hun gezichten voor ik de woorden hoor. Bezorgdheid hand in hand met medelijden.

Ik wil zeggen dat ik hun blikken niet fijn vind. Dat ik zo niet bekeken wil worden. Niet wil dat het over mij gaat.

Maar ik kan beter opletten.

Want ik weet niets over dit onderwerp. Begrijp het niet. Mijn innerlijke journalist zou nu haar werk moeten doen, maar zij laat het compleet afweten.

De co-assistente is opgelucht dat de arts het woord voert. ‘Je bent veel te jong. Dat is een feit. Het betekent dat je in de toekomst niet meer kunt lezen of schrijven. Gezichten en kleuren niet meer zult herkennen.’

Nu voel ik me een meisje van zes. Je ziet het niet aan me, maar ik draai me om met mijn vingers in mijn oren. Ik zou ook nog ‘lalalalalala’ kunnen zingen. Wie weet werkt dat ook als je halverwege de veertig bent.

Het werkt. Langzaam verplaats ik me van de plek waar ik fysiek achterblijf. Ik zit nu tegen de boom in mijn geboortestad. De woorden in de ruimte waar mijn lijf nog is, vervormen zich als het gefluit van de vogels die daar altijd zingen.

Altijd.

Toch?

‘Onbehandelbaar. Tijd zal het leren. Vijftien of tien jaar, met pech vijf jaar. We weten het niet. Maar dood ga je er niet aan. En.. het licht zal niet geheel doven.’

Kun je sterven zonder dood te gaan? De vogels fluiten.

Zomaar is alles veranderd. In een oogwenk. Ik kijk naar de takken, de bladeren. Denk aan de kinderen. Aan de anderen die ik liefheb. Ik maak foto’s in mijn hoofd. Om de beelden daar altijd te kunnen bekijken.

Altijd.

Toch?

 

 

 

22 mei 2017 Er was eens

Geheim

Ze staat stil en rommelt wat. Ik kan niet zien wat ze doet. Dan draait ze zich om en gooit iets achter zich.

Propjes papier.

De wind pakt ze meteen op en speelt ermee. Het meisje ziet me en loopt snel verder. Ze kijkt steeds achterom. De propjes volgen haar op de voet, cirkelen in de luchtstroom.

Steeds sneller en sneller loopt ze, maar het weggegooide papier haalt haar bijna in.

Is het een slecht cijfer dat verfrommeld werd voor het thuis gezien kon worden? Is het een afwijzing van die jongen waar ze al zo’n tijd aan denken moest? Is het een briefje van de meester, haar ouders vragend naar school te komen?

Ze kijkt steeds achterom naar mij en naar dat wat ze niet meer bij zich wil dragen. De propjes liggen nu stil. Nog een paar passen en ik kan mijn voet erop zetten zodat ze niet verder vliegen.

Het meisje kijkt nog een keer achter zich en dan – alsof ik haar straffen zal – holt ze met grote passen een straat in. Ik houd intussen het afval in mijn hand.

Ik zal het weggooien in de vuilnisbak, zonder te weten wat erop staat.

Sommige geheimen moet je niet willen weten.

16 mei 2017 Er was eens

Bagage

Ik ben met mijn oudste kind in een stad met grachten. Hoewel we onze koffers bij het hotel achterlieten, voel ik nog steeds dat ik iets bij me draag. Bagage van lang geleden. Ik kijk naar haar, zonder dat ze dat ziet. Wat is ze groot. En grappig. En lief. Een cadeau is het dat ze met me mee wil.

Misschien voelt ze het aan dat ik hem verboden heb mee te reizen. Dat ik hem streng heb toegesproken achter te blijven. Zo eenvoudig als dat. Klaar ben ik met hem. Genoeg geweest. In de trein daarnet was ik toch heel even op mijn hoede. Had hij maling aan mijn boodschap? Was hij toch meegereisd? Maar nee, hij zat niet stilletjes naast me. En nee, hij verschuilde zich niet achter haar smalle rug.

Ook in de stad van onze bestemming kwam ik hem niet tegen. We liepen met rolkoffertjes langs bouwputten en opengebroken straten, keken in etalages van kappers (‘Ik telde er wel 16, mam!’) en uiteindelijk lagen we naast elkaar op het grote tweepersoonsbed. ‘En nu?’ vroeg ze. ‘Nu gaan we over de gracht varen’, zei ik, nog steeds verbaasd en blij dat hij niets van zich horen liet.

Ik vaar met mijn kind in een stad met grachten. Ik maak te veel foto’s, omdat ik alles wil vasthouden. Omdat ik eindelijk de moeder voor haar ben die ik zo graag had willen zijn toen zij klein was. Veel te veel jaren liet ik me leiden door de klootzak die angst heet. De bagage van een paniekaanval waar zij onbedoeld bij was, werd elk jaar zwaarder en zwaarder. Dus bleven we dicht in de buurt van een veilige haven.

Die veilige haven heb ik niet meer nodig. Zelfs niet nu we in een boot langs terrassen varen. Een oudere dame heft haar glas naar ons. Ik knijp de hand van mijn kind bijna fijn van gelukkig zijn. Dan zie ik hem.  Ik kijk de angst in de ogen. Tot hij zijn blik neerslaat.

Hij zucht, want hij weet het. En ik ook.

Voortaan zal hij zelf zijn bagage moeten dragen.

4 mei 2017 Er was eens

Arendnest

Het bootje is vaalrood. Een kant ligt dieper in het water. Daar heeft ook het kroost een plek gevonden. Het groene spinrag van het water drapeert zich aan bakboord, waardoor het vale rood toch afsteekt.

Het moet lang geleden zijn dat er gevaren werd. De aanlegsteiger is ingestort. De planken wijzen naar beneden. Niemand zal het in zijn hoofd halen de steiger te betreden.

Het bootje draagt een wonderlijke naam: Arend. Hoewel er na de ‘d’ ook nog een letter zou kunnen volgen. Dat is net niet meer te zien. De boot met vogelnaam werd vergeten.

Hoewel…

Daar staat een picknicktafel. Op de hoek een beker en een asbak. Dat moet het Arendnest van de bemanning zijn. De voormalige bemanning, want de boot is klein en een roker past niet meer. Of lijkt de boot kleiner vanaf hier? Ik speur de kade af naar een jongen die een man werd. Of is het een vrouw?

De trein vertrekt en de boot verdwijnt uit mijn zicht. Dobberend tegen het kroost. Uitkijkend naar de kapitein.

Net als ik.

17 april 2017 Er was eens

De acrobaat

Een radslag. Nog een. En nog een paar. Ze schopt het zand weg met haar voeten. Handen in de hoogte, heel even wachten… en daar gaat ze weer.

Een kleiner meisje kijkt met duim in haar mond toe. Een vrouw leunt met haar handen achter zich, haar gezicht naar de zon. Radslag nummer zoveel. Ik ben de tel kwijt. Het meisje maakt de cirkel rondom de vrouw en het kleine meisje nauwer en nauwer. De vrouw veegt wat zand van haar schoot en wijst naar een open plek iets verderop. Ook daar kunnen kunsten geoefend worden. Het meisje aarzelt even, maar huppelt dan naar de aangewezen plek.

Daar staat een lange man. Hij praat met haar. Legt uit, wijst, gebaart veel met zijn handen. Ze luistert met haar hoofd in haar nek. De man steekt zijn handen in de lucht. Het meisje ook. Daar gaat hij. Een radslag. Nog een. En nog een paar. Sierlijk en strak tegelijkertijd. Het meisje volgt hem op de voet. Probeert ook haar benen bij elkaar te houden zodat ze net als hij heel even op haar handen staat en dan toch de draaiende beweging afmaakt. De man laat zich in het zand ploffen. Hij is nu haar publiek.

Het kleine meisje van zo-even kruipt met duim in haar mond bij de man op schoot. Nu komt ook de vrouw bij hen zitten. Ze leunt tegen de man en samen kijken ze naar hun acrobaat. Totdat de voorstelling wordt gestaakt omdat het meisje zich achterover in het zand laat vallen.

Pauze. Straks zal ze weer een rad draaien voor hun ogen. Nog een. En nog een paar. Onvermoeibaar.

 

 

11 april 2017 Er was eens

Ademtocht

Iedere keer als hij diep uitademt, voel ik dat op mijn gezicht. Het maakt me misselijk. Hij doet het namelijk vaak en vol overgave. De koptelefoon op zijn hoofd moet de reden zijn dat hij totaal niet doorheeft dat hij als een windmachine zijn longinhoud de coupé inblaast. Mijn haar beweegt zelfs.

Genoeg heb ik ervan, dus ik kijk hem streng aan. Misschien helpt dat. Hij heeft het niet door. Ik blijf kijken. Eindelijk.. hij voelt mijn ogen. Ik trek mijn wenkbrauwen op. Hij ook, en hij blaast opnieuw een diepe zucht mijn kant op. Ik strijk mijn lok met een geërgerd gebaar uit mijn ogen. Hij kijkt wat verschrikt en staart dan snel naar buiten.

Zijn ademtocht weerkaatst nu tegen het glas. Zou hij zo blijven zitten? Voor de zekerheid pak ik het boek uit mijn tas en houd het als een windscherm voor mijn gezicht. Nog vier keer zal deze trein op een station stoppen.

Ik hoop zo dat hij bijna thuis is.

7 april 2017 Er was eens