Uit 't Copy van Clason

Podiumdieren

Dit is een plek waar ik het liefste onzichtbaar ben. Dus verplaats ik me langs de plinten zodat ik de ruimte niet hoef over te steken. Mijn rug is gedekt door muren vol posters.

Naast me, een paar passen verder, staat een man in een winterjas. Het is hier veel te warm voor een jas met veren van dons. Misschien drinkt hij daarom zo gulzig een glas bier leeg.

Dicht bij de bar staat een bekende Nederlander. Nieuwsgierigheid wint het van verlegenheid. Heel even is er zelfs sprake van decorumverlies en luister ik af. Het gaat over contracten. Over kansen. Ik herpak mezelf, fluister streng ‘niet doen’. Dat helpt iets, niet veel, want ik blijf kijken.

Gelukkig sta ik halvelings in het donker. Met aan weerszijden nu mensen die op hun telefoon kijken. Zij zoeken net als ik de zijlijnen op zodat de felle lichten kunnen schijnen op de sprekers: de ware podiumdieren.

De BN’er praat met twee vrouwen en een man. De vrouwen hangen aan zijn lippen, bijna letterlijk, ze bewegen hun hoofden naar hem toe. Niet alleen zijn stem vertelt een verhaal. Ook zijn armen mimen de woorden.

De vrouwen lachen precies op het juiste moment. Ze strijken hun lange haren uit het gezicht. Dan, ook ik vind het abrupt, slaat de man vriendschappelijk op de schouder van de andere man, draait zich om en laat het gezelschap achter.

De overgebleven man glimlacht. De vrouwen glimlachen. Maar de dans van aantrekken is voorbij. Ze zijn uitgepraat en kijken naar de bühne waar de BN’er plaatsneemt. Een van de vrouwen drinkt haar glas wijn in een teug op. Op haar hoge hakken loopt ze naar het podium en gaat op de eerst rij zitten.

De BN’er ziet haar. Ze gooit haar haar naar achteren, want ze is nog niet uitgespeeld.

Wat dacht hij nou…

Een podiumdier zit ook graag op de eerste rang.

 

 

 

 

3 april 2017 Er was eens

Benauwd

‘Heeft u deze pillen als eens eerder gehad?’

‘Nee.’

‘Heeft de dokter er iets over verteld?’

‘Hij heeft vooral heel veel gevraagd.’

‘Ik vertel het u dan.. Aha.. u heeft astma. Het kan zijn dat u het benauwd krijgt van deze pillen.’

‘Oh…’

‘Kleine kans. Maar wel een kans.’

‘O ja…’

‘Als u na inname het benauwd krijgt, dan moet u dat zeggen en dan kijken we of we een vervanging kunnen zoeken.’

‘Ja, ja…’

‘U kijkt wat – hoe zal ik het noemen – benauwd.’

‘… denkt u dat ik het merk als ik het benauwd krijg?’

‘Ja natuurlijk. Dan gaat u hoesten en andere dingen, die u normaal ook heeft. U weet toch wel hoe uw eigen klachten verlopen?’

‘Ja natuurlijk, maar ik bedoel. Die pillen…tja… Die zorgen toch dat ik slaap?’

‘Ooooh.. ..hahaha.. nee, u zult niet in uw slaap stikken! Echt niet hoor! U wordt op tijd wakker.’

‘Oh, goed.’

‘Opgelucht? Denkt u eraan dat u alcohol laat staan. Geen pillen oplossen in een glas wijn.’

‘Ah…nee, zal ik niet doen. Zijn er echt mensen die dat doen?’

‘En 24 uur later moet u ook voorzichtig zijn met autorijden.’

‘Dat komt zeker goed. Ik fiets namelijk.’

‘Ook daar moet u voorzichtig mee zijn.’

‘Ik weet niet goed of ik die pillen nog wil.’

‘Wilt u slapen?’

‘Ja.. maar…’

‘Vindt de dokter dat u ze moet hebben?’

‘Nou in feite…’

‘Dan moet u de bijwerkingen voor lief nemen. Net als de prijs. Want deze pillen worden niet vergoed. Pinnen of cash?’

 

 

 

 

 

28 maart 2017 Er was eens

Achter glas

Op deze plaats zit ik op de eerste rij. De hoge kruk achter het raam kijkt uit over de Dam. Onder mij, achter het glas, zitten mensen op het terras. Het is koud. Het regent nu en dan. Maar zij willen roken en er hangen verwarmingselementen.

Het voelt wat ongemakkelijk. Ik maak geen onderdeel uit van hun gezelschap, maar ondanks het glas lijkt het alsof ik brutaal ben aangeschoven bij vreemden. Een van hen, een meisje, kijkt me regelmatig aan. Ze praat met haar vriendinnen. Ik hoor hun stemmen niet. Ruik wel de rook die ze uitblazen. Ik zoek de luchtroosters boven de ruiten.

Kluwen mensen bewegen zich voor de ramen, langs de meisjes op het terras. Richting Bijenkorf of de andere kant uit. Die drukte beneemt me bijna de adem. Mijn ogen kunnen de gezichten niet bijhouden. Een mensenzee die me langzaam overspoelt.

Mijn uitzicht wordt belemmerd door een voorbijganger. Hij staat stil en tikt het meisje op haar schouder. Ze draait zich verschrikt om en hij wijst naar haar telefoon op de tafel achter haar. Zo voor de grijp. Verschrikt stopt ze de telefoon veilig in haar tas. Ze luistert naar de woorden van de man. Hij waarschuwt haar. Dat zie je aan zijn ernstige blik. Ze knikt beschaamd. De boodschap komt aan.

De man wil doorlopen maar bedenkt zich en draait zich om. Heel even kruisen onze blikken, dan houdt hij zijn hand op. Hij kijkt het meisje niet aan terwijl hij spreekt. Het meisje pakt haar portemonnee en geeft de man een briefje van vijf euro. Hij knikt kort, bedankt en loopt verder de Warmoesstraat in.

Ze zijn er stil van, de meisjes. En ik ook.

 

 

 

 

27 maart 2017 Er was eens

De stressfactor

‘Dat wordt weer bellen.’ De drie vrouwen staan onder het bord op het perron.

‘De trein vertrekt over twintig minuten. Twintig minuten! En wie is er weer niet?’

‘Ah, ze is niet echt heel laat’, probeert een van de vrouwen de anderen te sussen.

Die kijken haar geërgerd aan.

‘Kom op An’, zegt de tengere vrouw met grijze krullen. ‘Jacqueline is echt wel een stressfactor op een dagje uit.’

An bijt vertwijfeld op haar lip.

De grijze krul zucht en kijkt naar de roltrap. ‘Ik ga in de hal zoeken. Misschien zit ze daar…’ Ze trippelt behendig tussen de andere reizigers naar beneden. An en de ander lopen wat minder soepel achter haar aan. Halverwege bedenken ze zich. Hun ogen dwalen over het volle perron en ze wandelen terug naar het bord.

De grijze krul komt alweer met de roltrap naar boven. Vanaf die trap roept ze: ‘Zei het daarnet al: dat wordt weer bellen! Doe jij dat An?’

An pakt gedwee haar telefoon en belt.

‘Jacq? Haai Jacq. Met An. Ja…. wij zijn er. Waar ben jij? ….Ben je er bijna?’

Ze luistert.

‘Oh…’

De grijze krul en de ander kijken elkaar veelbetekenend aan. An draait zich nu een kwartslag en steekt haar hand op.

‘Ja! Ik zie je! Ja hoor. Joe!’

In de wachtruimte zwaait een vrouw met twee armen naar de vrouwen op het perron. Na een korte verbouwereerde blik, herstellen de grijze krul en de ander zich snel. ‘Typisch iets voor haar’, moppert de een, ‘de wachtruimte. Wie gaat daar nou zitten.’

Met An voorop lopen de drie vrouwen naar Jacqueline. Het bord kunnen ze nu niet zien.

En dat is jammer. Want net op het moment dat ze weglopen, verandert de tekst. Deze trein wordt gecanceld wegens een defecte bovenleiding. De eerstvolgende vertrekt over een half uur.

Ze hebben alle tijd. Wat zal dat een opluchting zijn.

 

22 maart 2017 Er was eens

Warme straat

‘Als je op je buik ligt, kun je zien dat het boven de weg trilt’, zegt ze. Ze ligt languit, haar maillot heeft kleine bolletjes. Dat zie ik omdat ik zo dicht bij haar lig. Die pluisbolletjes heb ik ook op veel maillots. Je kunt ze er een voor een afhalen. Wel voorzichtig. Als je het te ruw doet, krijg je een gat.

Ik draag een korte broek vandaag. Als je goed kijkt heb ik op mijn knieën ook een soort bolletjes. Pukkeltjes. Ik krab wat, maar dat doet pijn.

‘Raar he?’ zucht ze. Oh ja. Ik kijk beter en zie nu wat ze bedoelt. Boven de weg trilt de lucht. Dat zag ik al eens toen we barbecueden. Loeihete lucht, pas op. Gevaar. Ze wenkt me dichterbij en ik kom naast haar liggen op mijn buik. Mijn knieën schaven over de straat. Een warme straat.

Ze praat, maar ik word afgeleid door een groot stuk zwart teer. Recht onder mijn neus. Ik duw mijn vinger erin. Het is zacht. Het ruikt ook sterk. Vier vingerafdrukken passen erop. Meer niet.

‘Luister jij wel?’ Ik lieg en knik. Ze legt haar kin op haar handen en zwaait met haar benen heen en weer. ‘Heb je het niet warm met je maillot?’ vraag ik. Ze haalt haar schouders op.

We springen snel overeind want er komt een auto aan. De man in de auto, hij woont een straat verder, rijdt heel langzaam. We pakken onze fietsen en zigzaggen naar daar waar we de lucht zagen trillen. In de verte worden de wolken zwart en hoor ik al wat donderen.

Als het straks regent blijven de druppels in de afdrukken van mijn vingers staan. Dan zijn het kleine meertjes voor mieren. Als die tenminste van baden houden. Ik denk van wel.

16 maart 2017 Er was eens

Nieuwe dag

De Dom ontwaakt met zijn hoofd in de wolken. Ondertussen worden de straten gepoetst voor een nieuwe dag. Wagentjes brommen en blazen. Sproeien de klinkers blinkend nat. Nu mogen auto’s nog laden en lossen. Ze staan op plekken waar ze straks verboden zijn. Versperren de weg voor de weinige wandelaars op weg naar huis, naar werk, naar studie of school. Winkelpanden zijn hermetisch afgesloten of de deur staat al op een voorzichtige kier.

Een vrouw heeft haast en loopt met grote passen voorbij. Om haar rechterschouder hangt het hengsel van een volle tas. In haar linkerhand houdt ze twee glimmende pumps vast. Een fietser passeert haar, zijn voeten draaien trage cirkels op de pedalen, hij gaapt zonder gêne de nacht weg.

Nog twee bruggen steek ik over. Vlak na de tweede, opent een vrouw de deur en gaat achterwaarts met kinderwagen het gebouw binnen. De peuter gooit nog snel haar knuffel voor de voeten van een jongen. Hij raapt het op en geeft het onmisbare beest terug. Ze glimlachen naar elkaar.

Een paar meter nog. Een meisje rent me tegemoet. Haar stappen klinken hard op de stenen. Ik hoop dat ze niet uitglijdt. Ik ben er bijna. Een man draait behendig een steekkarretje met fusten bier de hoek om. Hij fluit een lied en wordt begeleid door De Dom die van grote hoogte het repertoire bepaalt.

Ik ben er. Het carillon zwijgt. Straks trekt de mist op en komt de zon. Dan zien we de toren weer in volle glorie. En hij ons. Zo gaat dat hier.

 

13 maart 2017 Er was eens

Met een rietje

Hij leunt achterover. Zijn beide handen houden krampachtig de randen van het tafelblad vast. De jonge twintiger tegenover hem drinkt limonade. Met een rietje.

‘Liefde. Liefde is er tot ik mijn laatste adem uitblaas. Ik weiger me te laten verslaan door tegenslagen. Door liefdesverdriet. Ik wil liefhebben als vijftiger. Als zestiger. Als zeventiger. Als ik doodga heb ik liefgehad. Liefde. Dat is het.’

Het flesje is bijna leeg. Dat hoor je vooral aan de slurpende geluiden. De man kijkt geërgerd naar zijn tafelgenoot. Maar die negeert zijn blik net zo hard als de eerder gesproken woorden.

‘Liefde. Ik zeg het je. We leven voor de liefde.’

Geslurp.

‘Kun je stoppen met dat geluid.’

De jongen kijkt even op. Schudt zijn hoofd. Slurpt.

Heel even lijkt het of de man de tafel hard tegen de ander zijn buik zal duwen. Maar hij staat op en haalt zijn handen door zijn haar.

‘Liefde’, mompelt hij.

De jongen grijnst naar hem.

Net wanneer hij opnieuw wil treiteren – dat moet toch zijn doel zijn – pakt de man het flesje af en gooit het met een boogje in de afvalbak naast de deur.

De jongen kijkt beduusd. Het rietje nog tussen zijn lippen.

‘Jij snapt niets van liefde’, zegt de man.

De jongen haalt het rietje tussen zijn lippen vandaan. Heel even kijken ze elkaar aan, maar dan geeft hij zich gewonnen.

‘Geen zak’, zegt hij.

De man knikt tevreden.

 

 

 

6 maart 2017 Er was eens

Broodkorst

Ze draait rondjes en rondjes. En gooit. Een discuswerper zou trots zijn. In dit geval is het haar opa. Hij knikt goedkeurend en geeft haar een nieuw stuk brood aan.

De jas, veel te groot, veel te roze, raakt bijna de grond. Ze schudt even haar hoofd, legt dan de korst op de straattegels. Eerst moet de capuchon op. Ze roept naar een brutale vogel die dichterbij durft te komen.

Daar gaat ze weer. Een korte aanloop. Hinkelpas. Een pirouette. En de broodkorst schampt het hoofd van een meeuw. Ze klapt in haar handen en loopt een ererondje met de buggy als stralend middelpunt. Haar opa volgt haar op de voet. Het laatste stuk brood in zijn ene hand. Een lege, plastic zak in zijn andere.

De meeuwen, duiven en spreeuwen, ze cirkelen nu laag over de grond. Deze broodvoerster heeft een bijzondere manier van uitdelen, weten ze nu. Meedraaien heeft een grotere kans dan stilletjes op de grond hupsen. Het meisje holt kirrend op de vogels af die als een verenexplosie uit elkaar vliegen.

Ze blijft staan en kijkt ze na. Haar opa duwt de buggy al richting huis maar geeft haar eerst het laatste stuk brood. Hij moedigt haar aan te gooien.

Ze lacht naar hem. Een stap neemt ze en de vogels durven weer lager te vliegen. Ze huppelt, versnelt haar pas, draait rondjes, haar beide armen zwaaien mee. Nog heel even en ze zal het brood loslaten. En net als ook de vogels het lijken aan te voelen dat dat bijna gebeuren gaat, stopt ze.

Ze bekijkt de korst in haar hand. Roept wat naar haar opa verderop. Babbelt tegen de vogels. En steekt het stuk uiteindelijk in haar eigen mond.

De vogels dralen nog wat terwijl het meisje etend de andere kant op huppelt.

Einde voedertijd. Hopelijk is ze er morgen weer.

 

 

 

 

21 februari 2017 Er was eens

De scène

Ze schieten elkaar kapot. Rollen over de grond weg. Bebloed. Geschaafd. Gewond. Maar dat deert ze niet. Ze praten zelfs tijdens het hele gebeuren. Oneliners vliegen gelijk op met de kogels.

Een nieuwe scène wordt ruw onderbroken door een hand die het zicht belemmert. De jongen kijkt verdwaasd op naar de eigenaar van de hand die boven zijn iPad zweeft.

‘Vervoersbewijs alstublieft.’ De conducteur klinkt streng. Hij houdt zijn hand zonder ook maar iets te bewegen nog steeds boven het eveneens stilstaande beeld op het scherm. De jongen doorzoekt zijn zakken. Zijn hoofd is duidelijk nog bij de film die hij net keek. De conducteur zucht. De mensen in het zitje tegenover de jongen kijken stuurs.

Daar is zijn kaart, met een oog op zijn scherm en zijn vinger klaar om de film weer aan te zetten, geeft hij zijn vervoersbewijs aan de conducteur. Die neemt de tijd.

‘Goede film?’

‘Ja.’

‘Kun je hem tijdens de reis afkijken?’

‘Ja. Als ik nu weer verder kan kijken, dan wel.’

Hij zegt het zachtjes. Hoopvol. De conducteur recht zijn rug. Heel langzaam geeft hij eerst mijn kaart terug. Dan die van de mensen tegenover me. De uitgestoken hand van de jongen trilt lichtjes. Met een zucht moet de conducteur dan ook hem zijn kaart teruggeven. ‘Veel plezier’, mompelt hij. Hij geeft zich met flinke tegenzin gewonnen.

De jongen knikt, stopt de oortjes terug in zijn oren en drukt op play. Het scherm wordt zwart en een cirkeltje draait. En draait.

Hij blijft naar het beeld staren. Net als ik.

To be continued heeft af en toe wat tijd nodig.

 

 

20 februari 2017 Er was eens

Niet wederzijds

Soms is schrijven niet de liefde van mijn leven. Dan vind ik het ronduit een etter. Een lastpak. Een gemeen wezen. Dat lege, witte scherm voor mijn ogen. De knipperende cursor. De letters die smekend aan mijn vingers liggen: ‘Vorm van ons een zin!’ ‘Kom op nou, vervrouw jezelf, maak er es iets van!’ ‘Verspil je nu weer tijd?’ Dan tik ik een paar woorden.

Soms met mijn ogen dicht.

Deze creaties zijn zinnen die misschien wel poëtisch zijn in de juiste ogen. In de kritische ogen echter voer voor de geestelijke gezondheidszorg. Want hoewel schrijven liefde is, is de liefde niet altijd wederzijds. En speelt het een machtig spelletje van aantrekken en afstoten.

Vandaag lukt het ons niet lief te hebben. Het schrijven gaapt en zeurt over thrillers en liefdesverhalen en over niet te vergeten deadlines voor brochureteksten. Buiten schijnt de zon en strooit samen met de commerciële liefde roet in de intentie met hartjes en oneliners.

Ik klap de laptop dicht. Eerst maar es lunchen. Dat is ook liefde immers.

 

 

14 februari 2017 Er was eens