Uit 't Copy van Clason

Twee streepjes

Soms is hij klein. Subtiel geplaatst. De andere keer driftig in herhaling. Of enorm. In hoofdletter. Met nu en dan een uitroepteken erachter.

Heel vaak is hij doordacht. Niet zomaar ingetikt, maar met de wens om daadwerkelijk uit te voeren. Innig op de lippen. Of liefdevol op de wang. Bij mijn kinderen op de plek daar waar de wenkbrauwen stoppen en hun neus een aanloop neemt…

Een per ongeluk geplaatste kan de adem laten stokken, de gemoederen ongewenst in beweging brengen. En wat dan te doen? Snel wissen kan niet als de verzendknop eenmaal is ingedrukt. De onbedoelde letter kwam al aan bij de ontvanger. Die hopelijk de fout herkent of – nog liever – niet opmerkt.

Vergeet ook niet de onbeantwoorde. Die waarvan je wilde dat je hem nooit verstuurd had omdat alleen jij de kus wilde geven. Of degene die juist als antwoord wordt overladen met emoticons en afbeeldingen. Niet dezelfde twee gekruiste streepjes, maar de lipstickafdruk of een groot kloppend hart. Ja ook de smiley die vriendschappelijk een kus blaast.

Hoewel soms ook de O erbij mag, kies ik liever voor de letter alleen. Zowel geschreven als ingetikt. Voor elke betekenis die ik ervan ken. Want hoe mooi is dat. Een letter uit het alfabet die een symbool werd. Een die ook alleen, zonder extra woorden, vertelt wat het moet vertellen.

Het zegt: ik kus je. Een keer of heel veel achter elkaar. Of een kus die alleen jij kent. Een bemoedigende. Een troostende. Een liefdevolle, vriendschappelijke of een van spijt.

De meest bijzondere variant kreeg ik laatst van de jongste. Die stuurde me een grote X met de zin erbij: dit is een schatkaart. Goed zoeken!

Dat was een X in het kwadraat. Beter kan haast niet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

20 april 2016 Er was eens

Eetbaar

De spelertjes van de F1 negeren de opmerkingen langs de lijn. Ik kan het veld eigenlijk niet goed zien, maar dat maakt nu even niet uit, want de speler waar ik voor kwam, staat klappertandend tegen mijn benen geleund. Wissel.

Terwijl ik me afvraag hoe lang nog, zie ik ineens de jongen. Zijn muts zakt half over een oog, zijn jas is net iets te groot. Hij heeft een loopje waardoor zijn hoofd ritmisch knikt. De stoere tred wordt echter steeds langzamer. Tot hij stopt en op zijn hurken zakt bij het hek.

Achter het hekwerk is geen strak veld, maar staan de madeliefjes moedig de lente aan te kondigen. Hij steekt zijn hand uit en probeert hem onder het hek door te laten glijden. Dat lukt niet. Door een van de gaten? Hij aarzelt. Dan steekt hij toch zijn hand erdoorheen. Met zijn vingertoppen trekt hij een bloemetje iets dichterbij. Voorzichtig, geen blaadje wordt geraakt, haalt hij de schat binnen.

Zijn blik is triomfantelijk. Zijn muts is iets verschoven waardoor zijn beide ogen nu zichtbaar zijn.

Met het bloempje voorzichtig tussen duim en wijsvinger loopt hij in de richting van een buggy met een meisje erin. Hij aait het meisje over haar wang en stopt het madeliefje in haar knuist. Heel even houdt ze zijn blik vast, dan kijkt ze vorsend naar het onbekende in haar hand. Nog een keer kijkt ze naar hem. Hij glimlacht lief. Ze grijnst, spert haar mond open en laat de beginnende lente erin verdwijnen. Ik meen dat ze niet eens kauwt.

Weg is de bloem. Ze staart weer wat in de verte.

De jongen kijkt verbijsterd naar haar en wordt op datzelfde moment wat zachtjes aan de kant geduwd door zijn moeder. Ze vertrekken. Heel even blijft hij achter. Dan loopt hij achter hen aan. Hetzelfde loopje, dezelfde knik van zijn hoofd, maar nu haalt hij ook af en toe uit met één voet.

Naar een madeliefje.

Je weet wel, die achterlijke eetbare bloemen.

 

IMG_7096

 

 

13 april 2016 Er was eens

Curry

‘En dan zijn er allemaal winkeltjes en kun je die bezoeken, zo via je computer.’

We zijn stil.

Ik snap er totaal geen bal van. Het Amstel Hotel leidt bovendien af. Hier is zoveel te zien dat mijn ogen van her naar der schieten. Ook het feit dat deze meneer vroeger Countdown presenteerde, helpt niet erg veel om de aandacht heel goed bij het onderwerp te houden.

‘Nog een keer?’ vraagt de voormalige dj, hij lijkt onvermoeibaar en wappert met zijn blonde manen.

We knikken.

Opnieuw gooit hij met termen als ‘connecten met de wereld’ en ‘een bedrijf als jullie moeten een van de eerste zijn’.

Ik ben het spoor volledig bijster, mijn leidinggevende ook, dat zie ik aan haar wegdromende blik.

‘Dot com is echt de nieuwe wereld.’ Hij kijkt iets in de verte en moet onderhand toch ook twijfelen of wij wel de aangewezen personen zijn om zijn verkooptrucjes op uit te oefenen. ‘Dot?’ Haar vraag blijft wat in de ruimte te hangen. Ze haalt een pluisje van haar mouw.

Dan schraapt ze haar keel en leunt wat voorover. ‘Dus als ik teksten laat schrijven door mijn mensen, kun jij er wat mee, in een – ehm….- winkeltje op een pagina zetten en het overal connecten?’ Hij knikt voorzichtig. ‘Deal’, zegt ze.

Zelfs ik ben overdonderd.

Even later in de trein kijkt ze me over haar leesbril aan. ‘Niemand zeggen dat we het niet snappen.’ Ik beloof het haar. ‘Winkeltjes op de computer, nou ja…’ mompelt ze uit het raam kijkend en vouwt dan haar krant open. ‘Modegedoe dat internet, volgend jaar weet niemand er meer iets van. Dot com…opgeklopte onzin. Ha een dot slagroom!’

Ze knikt voldaan naar haar krant. Ik kijk naar haar en dan naar het voorbijrazende landschap.

Vanavond maak ik curry. Zomaar ineens zin in.

 

 

 

7 april 2016 Er was eens

De kroeg

De kou waait met de man mee naar binnen. ‘Winkel?!’ Hij roept het naar wie luisteren wil. Zijn toon klinkt vragend en dwingend tegelijkertijd. Ze verschuift een bierviltje, veegt een blonde lok voor haar ogen weg en antwoordt in het Engels. Hij moet de volgende brug over en dan naar links. Noordermarkt. Hij mompelt een bedankje en sluit de deur.

Ze huivert. Het is een stuk kouder dan gisteren. Wij, bezoekers van deze kroeg, beamen dat. Nieuwsgierig zijn we….hoe wist ze welke winkel deze toerist zocht? Stuurde ze hem zomaar ergens naartoe? Ze glimlacht, een mooie lach. De Winkel is een plek. Ik herinner het me weer: appeltaart met slagroom.

Ze zucht even en vertelt dan over de drukte in haar dorp, zoals ze haar Jordaan noemt. Ze zag ze komen, de bakken met geld. De dure gasten die in de huizen wonen waar vroeger hele gezinnen bivakkeerden. Ze schudt haar hoofd. En die toeristen? Zovelen? Die waren er niet een paar jaar terug. Ze kan zich niet heugen dat ze eerdere jaren zoveel vaste klanten geen plek aan de bar kon geven.

Maar vandaag had ze net zo goed gesloten kenne weze. Het is namelijk geen barweer. Om drie uur zullen de kroegtijgers uit de wijk weer binnendruppelen. Familie, dat werden ze in de loop van de jaren. En ja, net als van je eigen familie word je ook van hen soms krankjorem.

‘Nog een vaasje?’ Ze tapt het bier zonder te kijken. Dat hoeft niet meer, dat kan ze vast ook met haar ogen dicht. Een koetsje rijdt over de brug. Ach…ze snapt ze wel. Die Italianen. Die Spanjaarden. In hun grote en beroemde steden zit ook zij in zo’n ding en rijdt langs bezienswaardigheden. Maar hier? In Amsterdam? Ze kenne beter lopuh. Blijf je tenminste warm.

‘Deze zondag heb geen zon’, bromt een man in de hoek. Ze lacht om zijn grapje. Hoewel ik denk dat ze het niet voor het eerst hoorde. En als ik goed naar haar kijk, lijkt ze verder weg dan hier aan de bar. In een koetsje denk ik. In een warmer land.

Groot gelijk.

 

 

 

 

30 maart 2016 Er was eens

Mango

Ze stappen giebelend de bus in. Armen vol tassen. Alleen naast en tegenover mij is nog plek.

Wie zal waar gaan zitten? Dat overleggen ze. De vrouw die besluit dat naast mij een fijne plek is, glimlacht naar me. Ik glimlach terug en schuif wat naar links. Het moet lukken. Ondanks we samen net wat te veel mens zijn voor deze krappe zitplaats. We doen allebei ons best. Zij probeert haar adem in te houden en me niet plat te drukken tegen de wand. Ik probeer haar ook ruimte te geven.

Dat gaat deels goed.

De bus rijdt weer. De vrouw tegenover me opent de tas en begint groente en fruit eruit te halen. Ze knijpt erin, praat sneller dan het licht. De vrouw naast mij humt iets. Hoewel het ook ja of nee kan zijn. Ik versta de taal niet. De andere tas gaat open. Worstjes. Aan elkaar geregen. Ze bekijkt ze stuk voor stuk. Fronst. Dan een brede lach. Goedgekeurd. Gelukkig maar.

De bus remt abrupt waardoor mijn buurvrouw en ik bijna op de schoot van onze overbuurvrouw belanden. We houden ons aan elkaar vast. Ik voel onder de vele lagen stof een stevige arm. We oe’en en ah’en wat en gaan weer rechtop zitten.

‘Honger?’ vraagt ze plots. Ze knijpt in mijn pols, dan in mijn vingers. ‘Jij moet eten?’ Ik lach, ik ben plots Hans van Grietje. Ze schudt misprijzend haar hoofd. Gerommel in de tassen. Een mango, ze houdt hem als een schat omhoog en kijkt trots. Ze geeft hem aan mij. Ik weet even niet wat te doen. Een hap eruit nemen lijkt me heel idioot, maar dat is gelukkig niet de bedoeling. Ze wijst naar mijn tas. Ik stop hem erin, hopende dat niets scherps de mango zal doorboren.

De andere vrouw zwaait ondertussen met een papieren zakje voor mijn ogen. Een pasteitje zit erin, denk ik. ‘Voor de reis!’ Ik zie er hongerig en als een reiziger uit. Ze kijken me allebei tevreden aan. Tot aan de volgende halte praten we met glimlachen. Woorden zijn niet nodig.

Dan neem ik afscheid en klim over de tassen, en de vrouwen, de bus uit.

Daar sta ik dan. In koud Amsterdam-Oost.

Maar mooi wel met een tropische verrassing in mijn tas. En een pasteitje voor de paar passen die ik nog moet reizen.

Mij kan niets gebeuren.

 

 

 

 

29 maart 2016 Er was eens

De ballon

Ik zit in het raam. Een erker. Buiten fietsen mensen voorbij. Een verdwaalde motor imponeert. En het is koud. Mensen hebben hun handen in de zakken, mutsen over oren. Snel steken ze de straat over, naar de zon die daar wel op de stoeptegels schijnt.

De roker stopt precies voor het raam, staat ineengedoken, ik zie enkel zijn rug. Hij kijkt net als ik naar het schouwspel op straat. Zou hij zien wat ik zie? Zijn zicht is weidser dan het mijne. Ook hoeft hij enkel een stap te zetten en kan om de hoek kijken. Ik ben gebonden aan de omlijsting van de ruit.

Er hangen geen spionnetjes.

De roker draait zich om en ziet mij kijken. In mijn hoofd krijgt ‘vrouw achter raam’ een vreemde wending. Ik houd mijn lachen in en hoop dat hij niet dezelfde associatie krijgt. Hij lacht wel en slaat zijn armen om zijn lijf: brrrr, lijkt hij te zeggen. Hij heeft het koud. Ik wijs naar zijn sigaret en haal mijn schouders op. Hij knikt, begrijpt me, en ik zie dat hij zijn verslaving vervloekt.

Hij draait zich weer om naar de straat. Een meisje steekt over, samen met ouders en andere volwassenen. Aan haar arm een draad met daaraan een rode ballon. De ballon is zo immens groot dat je hoopt dat er geen windvlaag komt die ze allebei meevoert. Hoewel dat een spektakel zal zijn.

Het meisje kijkt verlangend door de ruit naar binnen en wijst. Haar ouders knikken. De ballon, almaar aangetrokken door het luchtruim, gaat mee naar binnen. Terwijl het meisje speelt en haar ouders koffie drinken, deint de gevangen lucht vrolijk boven hun tafel. Een markeerpunt in de ruimte.

Ik kijk weer naar buiten. Naar de bussen, auto’s, naar de personages die ik niet ken. Behalve de roker dan. Zijn beeld is me nu vertrouwd. Hij gooit echter zijn peuk weg, draait zich nog een keer om en glimlacht. Ik glimlach terug.

Dan is hij weg. Op zoek naar warmte vermoed ik. Of naar een ballon.

Ik hoop dat hij een rode kiest.

 

 

21 maart 2016 Er was eens

Angst

Ik bewonder mensen die zonder hartkloppingen, zwetende handpalmen en duizelingen door het leven stappen. Ik deed het nog niet zo lang geleden ook, zonder daarover na te denken.

Tot de gedachten het overnamen. Meedogenloos zwermden zij zich uit van hersenen naar de rest van mijn lijf. En toen bleef er niets anders over dan nu en dan te beven van angst.

Daar kun je met specialisten over praten. Je kunt er medicijnen voor slikken. Slikken zal je sowieso moeten, want hoe goedbedoeld ook, de adviezen worden je gevraagd en ongevraagd om de oren gezwiept. Van: ‘kijk toch niet altijd maar achterom’ en ‘leef in het heden’ tot ‘neem dan toch een pammetje’ of ‘je moet je eroverheen zetten’.

Het ergste beven is voorbij. Ik leerde dat sporten me de moed geeft die zo vaak ontbreekt. En dat de kinderen niet meer zo klein zijn, zowaar zelf naar school fietsen, ook dat helpt. Schrijven helpt. Werken helpt. Op tijd gaan slapen. Goed eten. Een fijn boek. En mensen ontmoeten die echt begrijpen wat er in je kop gebeurt.

Vluchten van de angst. Dat is het stomste wat ik deed. Dus zit ik er nu soms recht tegenover. Schud hem – of is het een haar – de hand. Het is geen overleg of een vergadering. Het is geen aanvaarding dat hij er is. Het is een confrontatie met een doel.

Zodat ik dan eindelijk die woorden naar een uitgeverij stuur. Of de metrogangen in stap. Of dat ik een stuk verder rijd dan dat ik dacht dat ik kon. De angst voel ik dan slinken, me verslagen nakijken. ‘Verdomme hé.. ze liet zich niet op haar kop zitten. Of in haar kop zitten.’ Dat hoor ik hem dan denken.

Afijn. Deze week zette ik de angst in z’n hemdje. En laat ik dat maar eens wat vaker gaan doen. Net zolang tot hij beeft en opgeeft. Een prima plan.

 

 

 

 

18 maart 2016 Er was eens

Nieuw huis

Gruis en steen donderen met een hels kabaal in de container. Na het geluid drijft een wolk stof door de straat. Een zichtbare echo van dat wat net werd weggegooid. Het stof glinstert ietwat in de voorjaarszon. Dan, een vlaag wind en het is verdwenen.

Een jongetje fietst voor het huis op en neer. Steeds hetzelfde rondje, alsof hij een roofdier is dat langs het hek van zijn gevangenis in de dierentuin banjert. Hij kijkt af en toe naar het huis. Een lawaaiig huis. Mensen roepen er naar elkaar. Ze zingen, fluiten. Je hoort kloppende hamers. Schuurmachines. Hier wordt hard gewerkt.

Heel even hangt er iemand met zijn bovenlijf uit het raam. Een duim omhoog. Het lijkt goed te gaan. Met man- en vrouwkracht krijgt dit huis een nieuwe binnenkant. Alle herinneringen en schaduwen van een ander leven, worden grondig verwijderd.

Het jongetje maakt zijn rondje net wat groter, durft iets verder de straat in te rijden. Daar aan het einde zijn ze aan het voetballen. Nieuwe vriendjes wellicht. Hij kijkt achter zich naar het raam van zijn nieuwe huis. Zal hij verder fietsen? Voor hij halverwege is, fluit iemand hem terug. Niet te ver. Dat is niet de bedoeling. De verkenningstroepen zijn immers nog niet op pad geweest. De nabije omgeving is nog niet volledig veilig verklaard.

Hij stopt met fietsen, hangt over zijn stuur en kijkt verlangend naar de voetballertjes.

Daverende stenen en opnieuw een grote wolk stof benemen zicht en adem. Het jongetje aarzelt geen moment, springt van zijn fiets en rent hard naar de kinderen.

Fietsen mag niet. Stappen wellicht wel. En iemand moet toch de eerste zetten. Dat weet iedereen.

3 maart 2016 Er was eens

Zelf doen

En dan is daar wederom die zin. Ik voel het voordat de woorden uitgesproken worden. De blik dwaalt wat af naar beneden. Handen friemelen met een kraag of met de pen die op tafel ligt. De persoon neemt een diepe teug adem, heel even is daar een lichte aarzeling en dan volgen de woorden.

Een excuus is het. Niet alleen aan mij, daar ben ik na veertien jaar van overtuigd. Nee, het is ook een verontschuldiging aan zichzelf. Een goedpraten waarom ze doen wat ze doen. Waarom ze deze stap zetten.

Sommigen krijgen zelfs rode wangen. Anderen lachen zenuwachtig. Bijna allemaal vertellen ze over eerdere pogingen. Over tijdgebrek. Over mislukkingen. Ze voelen zich opgelaten. Alsof ik een strenge leerkracht ben. Alsof ik zwijgend naar ze kijk, over mijn leesbril tuur naar het lege vel papier en mijn hoofd schud omdat er geen letter staat.

Als de zin is uitgesproken volgt opluchting. Veelal komt dan het opgewekte: ‘Nou, daarom. Ik zou het graag zelf doen, maar het lukt me niet.’

Er zijn momenten dat ik de bal kan terugkaatsen: ‘Fijn dat je bij mij komt, ik kan namelijk niet wat jij doet. Daarom werd ik schrijver en geen (vul in) dakdekker, keukenspecialist, energieleverancier, aannemer, schoenenverkoper, zoals jij.’ Maar meestal houd ik mijn mond.

Iedereen kan schrijven immers. Ik heb alleen meer tijd ervoor dan een dakdekker. Of een badkamerverkoper. Ietsjes pietsje meer tijd. Oh en vaak net wat meer zin(nen). Dat ook.

 

 

29 februari 2016 Er was eens

Slingers en confetti

Ze zwaait naar de bus alsof het haar beste vriend is. De bus, want ik zie niemand terugzwaaien. ‘Weg’, zucht ze. Haar moeder wacht geduldig tot lijn 6 in de mist is verdwenen, dan wenkt ze het kleine meisje. ‘Weg’, zegt ze nog een keer, het klinkt teleurgesteld. Ze loopt achter haar moeder aan.

Dat doet ze waggelend, zoals kinderen dat doen in veel te grote winterjassen. Haar armen kan ze niet tegen haar lichaam houden. Haar handschoenen trok ze uit, ze slepen aan de koorden over de stoeptegels. Ze draait zich nog een keer om, dat moet met haar hele lijf omdat haar das zo stevig om haar hals geknoopt is. Ja, de bus is echt weg. Ze ziet het.

Ze loopt verder, met om de drie of vier passen een huppeltje. Geen rechte lijn op het pad, nee, ze wijkt nu eens naar links uit, dan naar rechts. Dan springt ze plots met een grote sprong midden op het fietspad. Haar moeder roept haar naam, denk ik. Ik kan haar niet verstaan door de afstand. Wel zie ik ze nu naast elkaar op de stoep staan. De vrouw wijst naar links, dan naar rechts. Ze vraagt iets. Het meisje schudt haar staartjes heen en weer en steekt weer halsoverkop over. Opnieuw. Nog een keertje kijkt ze braaf naar links en rechts. Nu minder wild.

Als ze is overgestoken klapt ze voor zichzelf. Een staande ovatie op de stoeprand. Een buiging zelfs. Dan zwerft ze weer onbevangen verder. Ze laat zonder dat ze dat doorheeft slingers en confetti achter in mijn hoofd. Omdat ze zo trots is op zichzelf. Daarom.

20 februari 2016 Er was eens