Uit 't Copy van Clason

Schoonheid

Als ik een cello hoor. Als ik mijn kind op toneel zie staan. Als ik de zon zie schijnen tussen de bladeren van de bomen in de straten van mijn jeugd. Als ik tegen de wind in fiets en vier zwanen rakelings boven mijn hoofd vliegen.

Als de woorden uit het lied zo treffend zijn dat ze over mij gaan. Als mijn andere kind de slappe lach heeft. Als ik de dansers na hun prachtige sprongen heel zacht hoor neerkomen op het podium. Als ik de geur ruik van de bloesem uit dat verre land. Als ik het verlangen hoor in de stem van wie ik houd. Als ik in de ogen kijk van het kind dat er nog maar net is.

Als ik de oudere man zie kijken naar zijn kleinkinderen. Als de laatste zin van het boek me zo laat duizelen. Als ik de stem hoor van de zanger. Als ik de handen van mijn moeder zie. Als ik de smaak proef uit het land van de jeugd van mijn vader.

Als ik denk aan de zonsondergangen. Aan allemaal. Als de woorden lijken te kloppen, de zinnen eindelijk er staan. Als ik hun armen om me heen voel en hun neuzen in mijn hals. Als ik het hart getekend zie op de muur als ik net een hart nodig heb.

Als dat gebeurt. Dan zwem ik even in wat stiekeme tranen. En geef ik schoonheid de schuld.

 

IMG_5905

 

27 oktober 2015 Er was eens

Gevangen schat

Als ik mijn fiets van het slot haal, zie ik haar. Ingesnoerd zit ze. Zoals een kind hoort vast te zitten achterop. Haar jas propt aan weerszijden uit het stoeltje en doordat het al een flinke jas is, lijkt haar hals verdwenen.

In haar hand houdt ze triomfantelijk een blad van een van de kastanjebomen vast. Er staan er hier veel. Haar knokkels zijn wit, ze knijpt de stengel van het blad bijna fijn.

‘Mama.. kijk nu mama wat ik uit de lucht ving!’ Haar moeder, rode wangen van het fietsen tegen de wind in, mompelt iets als antwoord. Haar ogen schieten langs het fietsenrek, op zoek naar een vrije plek.

‘Mama, kijk nou! Uit de lucht! Ik plukte dit uit de lucht!’ Het meisje lacht naar mij en probeert naar voren te buigen, maar de riempjes houden haar tegen en ze schiet weer naar achteren. Door de onverwachte beweging laat ze het blad los, het dwarrelt naar beneden. Zoals alleen bladeren dat zo mooi kunnen.

Midden in een plas.

Ze hapt naar adem. Hangt zijwaarts om haar gevangen schat te kunnen traceren. ‘Niet doen!’ roept haar moeder. ‘Niet zo naar rechts leunen, dan valt de fiets!’ Nu is het het meisje dat niet luistert. Met een snelle beweging klikt ze de riempjes open en ze klimt van de fiets.

Terwijl haar moeder zucht en het rijwiel op slot zet, zit haar dochter op haar hurken bij de plas water waarin het blad nu drijft.

‘Ik plukte je en nu zwem je…’ zegt de kleuter, luid en met gevoel voor drama. ‘Net als jij in een paar minuten’, kondigt haar moeder aan. Ze tilt het meisje met een zwaai op en loopt met haar in haar armen naar de ingang van het zwembad.

Ik stap op mijn fiets. Het blad zinkt naar de bodem.

Zoals alleen bladeren dat zo mooi kunnen.

 

 

 

22 oktober 2015 Er was eens

Vikingen

Deze stad heeft iets sereens. Ondanks de vele reclameborden op de gevels en de honderden mensen die door de straten slenteren. Eigenlijk zijn alleen zij het die al het andere geluid overstemmen. Zij zijn het die op luide toon praten, lachen. Zij zijn het die de stad vullen met een kakofonie aan verschillende talen en accenten.

Toch is het in deze grote stad anders dan in de steden die ik ken. Ondanks dat ook hier fietsers kriskras door straten schuimen. Boten fileglijden over het water. Ook hier zie je de touringcars, fietstaxi’s, rode bussen met mensen achter hekjes, ook hier loeien sirenes van nooddiensten. En toch overprikkelt het niet. Waarom niet? Geen idee. Of het moet echt komen door de zachte muziek in de winkels.

In dit park waar ik nu ben, staan mensen geduldig voor een podium. Het is acht uur in de avond, jongeren liggen tegen koelboxen aan, drinken uit plastic hun bier. De voorstelling zal pas over twee uur starten. Het lijkt er niet op dat ze die wachttijd erg vinden. Aan weerszijden van dit grasveld staan mensen geduldig in de rij voor attracties die over de kop gaan. Ze eten suikerspinnen en zuurstokken. Niemand dringt voor. Niemand verheft zijn of haar stem.

En wij, de barbaarse toeristen, passen ons aan aan hun tempo. Aan hun rust. ‘Ik vind de Vikingen heel aardig’, zegt de jongste als we de hoofdstad verlaten. Hij klinkt wat teleurgesteld. Zijn zus aait hem troostend over zijn haren. ‘In Nederland schreeuwen ze wel weer tegen je hoor.’ Hij kijkt haar dankbaar aan. ‘Waren we maar in Portugal’, mompelt hij nog wat tegen het raam. ‘Daar is het ook een stuk warmer.’

Versie 2

19 oktober 2015 Er was eens

Wat ze kunnen

Ze kunnen je vastnemen. Verleiden. Ze kunnen je bij de strot grijpen. Of rustig maken. Ze kunnen vastzitten. Overstromen. Ze kunnen stil zijn. Of herrie maken. Ze kunnen halverwege wegsterven of een onuitwisbare echo zijn.

Ze kunnen kwijtraken. Blokkeren. Ze kunnen van de hak op de tak zijn. Ongenuanceerd zijn. Of uiterst voorzichtig. Ze kunnen je strelen, beroeren. Ze kunnen je slaan, pijnigen. Ze kunnen precies de juiste zijn. Of compleet de verkeerde.

Of nooit gehoord.

Ze kunnen toevoegen. Of verpesten. Ze kunnen verduidelijken. Of verwarren. Weloverwogen zijn of ondoordacht.

Je kunt ze lezen, zeggen of horen. Schrijven kun je ze. Op de juiste volgorde zetten en hopen dat wat er staat wordt gezien. Ze kunnen je hart vastgrijpen om nooit meer los te laten. Onbedoelde gedichten zijn die blijven zingen in je brein.

De lelijke en de mooie.

Vandaag krijg ik de woorden niet op een rijtje. En laat ze spelen in mijn hoofd. Wie weet wordt het ooit iets zinnigs.

8 oktober 2015 Er was eens

Onverwoestbaar houdbaar

Beperkt houdbaar. Ik lees het op het etiket. Een van tevoren aangegeven grens. Er is een moment waarop je zegt: tot hier en niet verder, anders word je er ziek van of het werkt niet meer. Niet meer eten, niet meer drinken, niet meer smeren. Van jam tot zonnebrandolie. Je bent gewaarschuwd. Consumeren op eigen risico.

Terwijl ik het pak behorende bij het etiket op de band zet, realiseer ik me: we zijn het zelf ook nog eens. Er komt een dag dat je lijf zegt: afijn, dit was het wel. Een moment om even bij stil te staan. Beperkt houdbaar is een ingebouwde zekerheid. Je weet van tevoren dat iets eindig is. Op de hoogte ben je. Wat zeur je dan? En wat als zelfs liefde, schoonheid, inlevingsvermogen of geduld niet oneindig goed blijven… of wacht.. merken we dat niet dagelijks om ons heen? Wat als…

De man achter me in de rij rijdt tegen mijn hakken met zijn karretje. Niet heel hard, maar ik schrik wakker uit deze idiote stroom aan gedachtes. Hij knikt wat verontschuldigend naar de kassa. Ik ben inderdaad aan de beurt, reken af, stop de spullen in de plastic zak en loop naar de fiets. Deze tas is hier nog heel wat jaren. Onverwoestbaar, met plastic soep als bewijs. Kon ik maar wat dingen en mensen erin stoppen. En heel lang bij me houden.

 

6 oktober 2015 Er was eens

De mooiste

Ze staat ineens voor me. Een en al tule. Blote buik.

‘Mooie schoenen’, wijst ze naar mijn platte exemplaren. Ze krabt aan een korstje op haar arm. ‘Van de kat’, legt ze uit. Ik knik. ‘Jij ziet er helemaal zo feestelijk uit’, zeg ik tegen haar. Ze plukt nu wat aan de tutu. Heel even denk ik dat ze zal zeggen: ah dit ouwe ding? Maar nee, ze is nog niet verpest. ‘Ik ben de mooiste hier.’ Ik moet lachen. ‘Ja. Dat ben je.’ Ze zucht nu diep. De mooiste zijn is blijkbaar een zware last.

‘Ik heb wel een probleem. Ik krijg dat dingetje niet dicht.’ Ik kijk naar haar voeten. Vuil met roze teennageltjes. De sandalen zijn open. ‘Jij hebt jouw schoenen wel dicht. Help je me?’ Ik help haar. We buigen ons over haar voeten. Samen pielen we tot de gespen zitten zoals ze horen te zitten. Ze bekijkt haar voeten. ‘Ja, zo is het toch beter.’ We knikken allebei.

Verlangend kijkt ze nu naar het springkussen. ‘Oja..’ zegt ze zich realiserend dat haar schoenen weer uit moeten. ‘Kom, we trekken ze weer uit’, zeg ik tegen haar. Ze schudt haar hoofd. ‘Nee, als je de mooiste bent, kun je niet springen.’ Ze haalt spijtig haar schouders op en huppelt naar de suikerspinnen.

Dat kan immers altijd, een suikerspin. Zelfs als je de mooiste bent.

1 oktober 2015 Er was eens

Droom

‘ Je staat in het stadion van….’

‘Van Real.. oh wacht, van Barça….eh ja, doe maar Barça…’

‘Ok. Zie je het voor je? Ja? Daar sta je. Heel het stadion roept je naam. Je gaat het beslissende doelpunt scoren…’

‘Ja!…’

‘Mooie droom dus? Kom, nog een kus. Slaap lekker!’

‘…Mam..wacht even…’

‘Sssst…hup slapen…’

‘Ik droomde dit gisteren al. Ik wil iets nieuws…’

‘Iets nieuws? Oh.. ok….even denken…Goed. Je bent in Legoland. De deuren sluiten. En je bent daar helemaal alleen. Heel de nacht! Alle attracties voor jou alleen! Welterusten!’

‘Mam….!’

‘Kom, nu slapen apie.’

‘Maar mam…’

‘Hee, nu niet meer zo zeuren hoor!’

‘Maar mama, alleen in Legoland is echt supereng!!!’

‘Echt?’

‘Ja!’

‘…’

‘Ik droom wel weer over Barça…’

‘Ja, dat lijkt me ook wel een beter plan.’

‘Zal ik ook maar alvast jouw droom verzinnen mama, voor straks?’

‘Ja, graag.’

‘Droom jij ook maar over Barcelona dan. Dan kom je lekker in mijn droom.’

‘Deal. Tot zo.’

‘Mam? Zie ik je dan voor of na de wedstrijd?’

 

 

 

 

 

28 september 2015 Er was eens

Tempo

Ze fietst voor me en iedere keer als ik haar wil inhalen, wijkt ze zo uit, dat ik weer achter haar blijf fietsen. Ik zou kunnen bellen. Uiteraard. Maar ze zingt zacht. En ik wil haar eigenlijk niet laten schrikken, want mijn bel heeft een geluid alsof ik een naderende tram ben.

Dus fiets ik achter haar. Me inhoudend, haar tempo is immers niet de mijne. Ik fiets sneller dan dit, zodat ik werkelijk overal altijd te vroeg ben. Of misschien net te laat, denk ik nu. Want om me heen is veel meer te zien dan ik voor dit moment wist. Ik zie kastanjes in bomen hangen, het zonlicht over het water schijnen. Ik zie mijn schaduw in het gras, waar nog wat blauwe bloemen bloeien. En ik ruik de herfst in de lucht. Haar wielen draaien loom, brengen haar in alle rust naar daar waar ze naartoe gaat. En mij nu ook.

Mijn onwetende gezelschap en ik worden plots door een groep wielrenners ingehaald. Wat gekuch, een vage zweetlucht, en ze verdwijnen in volle snelheid aan de horizon. Ze zingt nog steeds. Ik stap van mijn fiets en kijk over het water uit. Ik racete en liet toch nuttige tijd verstrijken. Dat zie ik nu zo helder. Ze is bij het bruggetje. Ik trap op de pedalen tot ik weer vlak achter haar ben.

Zo fietsen we nog enkele meters. Ik ben teleurgesteld als ze linksaf gaat waar ik rechts moet. Als ik de fiets in de schuur zet, neurie ik een melodie. Die van haar.

 

 

 

 

 

23 september 2015 Er was eens

Discman

Het sneeuwt. Grote witte vlokken. Ze dwarrelen om me heen, op me. Ik leg mijn hoofd in mijn nek en kijk naar boven….. het duizelt me. Sneeuw in mijn ogen, in mijn haren, op mijn mond. En dat alles onder begeleiding van muziek uit mijn discman. Mijn trots. Ik kocht hem nog maar net. Alle guldens waard om deze wekelijkse reis te veraangenamen.

Ik ben bijna bij het station als plots een gedaante voor me staat. Groot. Zeker twee koppen langer dan ik. Drie misschien. Hij wijst naar mijn discman. Langzaam haal ik de koptelefoon van mijn oren. We staan onder een straatlantaarn en zijn ogen knijpen samen.

‘Waar luister je naar?’ Zijn stem is laag en past een op een bij zijn uiterlijk.

‘Pink Floyd.’ Mijn stem slaat over.

‘Nummer?’

‘Wish you were here.’

Hij grijnst zijn tanden bloot. Een ervan is goud.

‘Nice.’ Hij knikt nog een keer. ‘…So, so you think you can tell, heaven from hell…’

Na het declameren van deze eerste zin verwacht ik elk moment dat hij nu mijn discman wil hebben. Hij doet echter een stap opzij, maakt een armbeweging gelijk aan een spreekstalmeester die de volgende act aankondigt, en tot mijn verbijstering mag ik hem passeren. De eerste passen maak ik wat aarzelend, mijn knieën knikken nog steeds. Dan loop ik steeds sneller. Als ik uiteindelijk het perron op kom rennen, hoor ik door mijn koptelefoon:

Running over the same old ground.

What have we found?

The same old fears.

Wish you were here.

En ik ben maar wat blij dat ik niet naar iets anders luisterde.

16 september 2015 Er was eens

Gevonden

‘De weg naar huis was lang, en ik kwam niemand tegen…’ zijn woorden die ik me kan herinneren van een gedicht uit mijn tienerjaren.

Woorden die me op een bepaalde manier verdrietig maakten. Maar dan wel van een lekkere soort. Een verdriet waarin je kunt chillen als ware het een poef uit de jaren zeventig.

Afijn, dat bewuste decennium had ik nog maar amper achter me gelaten toentertijd. Ik wist nog niet veel van melancholie. Van nostalgie. Van liefde. Feitelijk wist ik nog bijna niks. Wel proefde ik de woorden en sprak ze uit terwijl ik naar school fietste. Terwijl ik de hond uitliet. Terwijl ik in bed lag.

Ook de jaren erna doken de zinnen nu en dan op. Meestal precies daar waar ze nodig waren. Als een passende ondertiteling bij mijn leven, op dat moment.

Nu zoek ik de zinnen voor een meisje van 12. Maar ik blijf steeds steken bij het begin. En een halfbakken gedicht oplepelen is niet behulpzaam maar uitermate frustrerend. Ze kijkt me dan ook afwachtend aan. ‘Je bent het kwijt hè mam…’ Ik kan enkel bevestigend knikken. Ze lacht en terwijl ze naar haar kamer loopt, zegt ze: ‘Geen zorgen, ik vind mijn eigen woorden wel.’

Ze heeft geen idee dat ik door haar zin exact vind wat ik almaar zocht: woorden om in te lijsten.

 

 

8 september 2015 Er was eens