Uit 't Copy van Clason

Allesverslindend

Dit boek verslindt mij. Dat denk ik terwijl ik naar de volgende pagina ga. De woorden vragen erom hardop voorgelezen te worden. Om ze niet alleen in mijn hoofd te horen, maar ook nog via de gehoorgangen te vangen. De toehoorder ben ik zelf. Ik lees de woorden, bijna struikelend over mijn eigen ogen, en leid mezelf dan corrigerend weer terug naar de zin die te snel werd geconsumeerd.

Dit boek verslindt mij. Met huid en haar. Ik droom de zinnen in mijn slaap, herhaal ze als een mantra terwijl ik de vuilnisbak naar de kant van de weg rijd, reproduceer ze als ik de was ophang en merk dat ik onbewust in een uitgewerkt artikel met ze aan de haal ga. De karakters zijn bekenden, geliefden en soms vijanden.

Dit boek verslond mij. Allesverslindend. Ik ben verzopen in de pagina’s, verdwaald tussen de letters. En weet het einde nog steeds niet, want niet alles kan lezend immers. Ook zonder woorden moeten er dingen.

Oneerlijk, maar zo waar.

6 februari 2015 Er was eens

Pratende voeten

Au. Een voet. In mijn rug.

Ik voel het door de passagiersstoel heen. Rechts weilanden. Links open water. En ik ben terug in januari 2007.  Deze voeten bewogen toen in mijn buik. Soms zachtjes. Of ongemeen goed geplaatst. Alsof hij zeggen wilde: “Hier ben ik. Niet vergeten.”

Ik reik achter de stoel waar ik nu op zit en pak zijn voet. Hij krult zijn tenen, en past in mijn hand. Zijn andere voet schopt nogmaals in mijn rug.

Ik lach. Want zijn voet door de stoel is maar een maffe associatie met die negen maanden, al die jaren terug.

“Waarom lach je mam?” zegt hij.

“Omdat je kunt praten”, zeg ik.

En zo rijden we verder. Net als 8 jaar terug.

 

27 januari 2015 Er was eens

Cryptisch

Soms denk ik dat ik een container kan vullen met bewaarde rotzooi. Ik bewaarde namelijk veel. Dozen staan links van mijn werktafel. Opeengestapeld. Op de zijkant staat wat ik erin kan vinden.

Inspiratie, Garantiebewijzen, Ansichtkaarten en Dagboeken. Dat zijn de kreten die ik begrijp. Ook zijn er cryptische omschrijvingen zoals: Nostalgie of Sentiment. Die twee dozen open ik voorlopig maar niet.

Toch denk ik steeds vaker dat ik het wat leger zou moeten maken hier. Als ik een enorme arm had, zou ik met een beweging alles uit het raam kunnen gooien. Weg ermee. Ballast en onzin. Lijkt me wel wat.

Voorzichtig open ik er een met de omschrijving Brieven. Dat is zeker oude troep. Bovenop ligt een verfrommeld briefje: “Ik maak het uit. Zullen we vrienden blijven?”

Au. Mijn eerste keer liefdesverdriet. De verkering werd uitgemaakt via de toentertijd tastbare whatsapp op lijntjespapier. Ik haal ’t briefje eruit. Stop ’t vervolgens in de doos Sentiment en typ dit stukje tekst.

Voorlopig is schrijven een veel beter idee.

 

19 januari 2015 Er was eens

Disgusting

We zitten op de achterbank in de bus. Op hun beoogde plek, dat denk ik tenminste te zien aan de twee jongens die voor me staan. Heel even lijkt het alsof ze me willen zeggen dat ik ergens anders moet gaan zitten met de kinderen. Maar ze doen ’t gelukkig zelf. Ieder op een eigen plek aan het raam, aan een eigen kant van het gangpad.

“Hee man, wat ruik ik man…”, zegt een van hen ineens halverwege de busrit. En inderdaad, het ruikt enorm naar eten. Alsof iemand een pan vlees heeft opgewarmd en royaal aan het opscheppen is.

“Het zijn die daar”, wijst de ander naar twee meisjes van een jaar of zeventien. Lange haren, tassen van de Primark en ieder een opgerolde snack in een servet. Ze eten.

“Man, dat ruikt….”, zegt de jongen met de muts tot bijna over zijn ogen. “Ja man”, antwoordt de ander. “…dat mag toch helemaal niet hè, eten in de bus?” Hij schudt ongelovig zijn hoofd. “Nee, dat mag niet”, antwoordt zijn vriend. “Is ook disgusting voor de andere mensen hè en straks morst ze ook nog eens op de bekleding, zit je daar met je broek in…” Hij heft vervaarlijk zijn hand alsof hij een van de meisjes aan haar haren wil trekken om terecht te wijzen. Maar hij haalt zijn muts van zijn hoofd en schudt zijn krullen.

“Ga jij ’t ze zeggen?” zegt de ander. Verschrikt kijkt de grote jongen naar zijn vriend. “Ben jij gek! Ben jij wel helemaal goed bij je hoofd! Straks worden ze boos man. Boze chickies.” Ze knikken allebei. Boze chickies dat moet je niet hebben.

Bij het uitstappen lopen we achter de twee etende meisjes. “Hoorde je die losers?”, vraagt ’t blonde meisje. “Ja…Echt hè..”, antwoordt haar rossige vriendin. “Beetje zeiken over ons eten. Djeeezus.”

12 januari 2015 Er was eens

De koek

“Waar is mijn mammie dan…”

De stiltecoupé lijkt wakker te schrikken.

“Maar waar is mijn mammie dan?”

Ik draai me om, zoek het kind dat bij deze vraag hoort. Hij staat vlak achter me, tussen de banken. Zijn jas is scheef dichtgeknoopt en in zijn hand houdt hij een eierkoek.

Een man pakt zijn bovenarm. “Je mammie komt zo”, sust hij.

Hoort deze man bij de jongen? Ik twijfel en zie dezelfde twijfel in de ogen van de vrouw die tegenover me zit. Het jongetje maakt zich los van de man. Gaat opnieuw in het gangpad staan. De man wijst naar de glazen klapdeuren.

Als in een tenniswedstrijd draaien we onze hoofden van het jongetje naar de deuren en weer naar het jongetje. Zijn ogen worden groot, de koek laat hij zakken…

Zijn moeder, ja, het is zijn moeder, komt nu met een baby op haar arm de coupé binnen. Ze geeft hem een ietwat afwezige aai over zijn hoofd. Druk met het manoeuvreren tussen klapdeur, het goed vasthouden van de kleinste en een blije peuter die haar been stevig omhelst.

De man pakt de baby aan, de moeder neemt het jongetje op schoot. En de stiltecoupé haalt opgelucht adem.

“Waar is mijn eierkoek dan?”

Buiten zijn zicht ligt de vertrapte koek. Vermorzeld door de zo verlangde hereniging. We kijken ernaar.

In stilte. Dat moet nu eenmaal in deze coupé.

 

 

 

6 januari 2015 Er was eens

Stilte, opname

Mijn linkervoet slaapt. Mijn rechterarm trilt. Maar ik moet nog even volhouden. De reclame is bijna voorbij. Bijna. Heel voorzichtig strek ik mijn been. Mijn vinger duwt twee knoppen tegelijkertijd in.

Nog heel even.

De dj praat, en praat, en praat…. De hond komt nieuwsgierig kijken wat ik doe. Ik duw hem weg. Geen afleiding. Ik luister gespannen. Dan eindelijk het verlossende woord. Ik laat de knoppen los. Het bandje loopt. Ik gok erop dat het nog net past.

En toch..de spanning is niet voorbij. Zal hij tot het eind stil zijn of praat hij er doorheen… Mijn vinger houd ik boven de knop met het vierkantje. Het nummer is bijna gespeeld. De stille dj laat mijn hart juichen… Zou het dan eindelijk gelukt zijn?

“En jaaaaaaaaaaaaa, The Police, met Wwwwwrrrrraaappped around your finger!!” `

Ik stop het cassettebandje. Opname mislukt. Morgen poging 32.

5 januari 2015 Er was eens

Film

Deze kapper is populair, dus moeten we wachten. We kijken naar buiten, ietwat verstopt achter kerstballen en slingers. Hij zit op mijn schoot. Zijn lijfje ontspant. Ik ook.

“Mam…het is net alsof we in de bioscoop zitten.” Hij wijst naar het beeld waar we naar kijken: een groot plein, mensen met volle tassen. Fietsers, auto’s een loslopende hond. “En dat is de film.”

Ik knik. Ik ervaar alles als een voorstelling. Dat weet hij niet. De karakters zijn geschetst. De plek waar het verhaal zich afspeelt eveneens.

Hij legt zijn hoofd in mijn hals en zakt steeds verder onderuit. “Mag ik een kerstkransje?” vraagt hij. De glazen pot vol koekjes staat op tafel. “Twee”, antwoord ik. Hij lacht opgetogen en pakt er twee.

Terwijl de kruimels vallen en hij weer op mijn schoot springt, zegt hij: “Kom mam. Kijken hoe ’t nu verdergaat…” We zwijgen en kijken. Onwetend over het vervolg.

 

22 december 2014 Er was eens

Wijn na bier

Het woord Wijnhaven staat op de gevel, maar wij drinken er bier. Ze zit tegenover mij en praat met een jongen want deze studentenstad kent weinig vrouwen.

Ik hoor echter niets. De stem laat het geroezemoes rondom me verstommen. Draagt over tafels en stoelen. Passeert de vele mensen bij de bar en komt zonder ruis bij me binnen. Blues. Ik zet mijn glas op tafel. Ik hoor haar zingen. Alleen die stem bestaat nog. Hoe lang zit ik zo? Het is bijna middernacht en ik geloof dat ik me nog nooit zo sereen heb gevoeld. De stem herken ik, maar ik kan haar niet benoemen.

Ik sta op, loop naar de bar.

“Bier?” vraagt hij, zijn hand al op de tap. “Wie zingt er?” vraag ik zonder antwoord te geven op zijn vraag. Zijn ogen glinsteren. Achter zich pakt hij de cd. “Natuurlijk”, zeg ik bijna in mezelf. Hij lacht, zet twee glazen rode wijn voor mijn neus. “Bij blues hoort rode wijn.”

Aan tafel kijkt ze me nieuwsgierig aan. “Proost”, zeg ik. “Gratis. Met dank aan Billie Holiday.”

12 december 2014 Er was eens

Revolutie

Ik staar naar buiten. Daar buiten gebeurt het. Daar zou ik moeten rondlopen. Zijn. Daar zijn mensen die mijn gezicht moeten zien. Ze eraan herinneren dat ik schrijf. Voor brood. Voor geld. Dat zou ik moeten doen. Zoals ik altijd deed.

Maar ik doe niets. Ik staar naar buiten. De herfst wordt langzaamaan winter en ik merk niets van dat raam dat gesloten wordt en dat er dan elders een deur opengaat. Of hoe ging die mantra ook alweer. Mijn gezicht is onzichtbaar. Geborgen tussen vier muren. Achter glas. Warm.

Je bedrijf kan dus ook een midlifecrisis hebben. Dat weet ik nu. Want was het niet ruim twaalf jaar geleden de beste beslissing ooit? Goed. Dat bedrijf moet nu dus maar eens nodig naar de sportschool, zichzelf fit rennen, oppoetsen. Zonder de clichés van jonger willen zijn, motor rijden, toyboys, bungeejumpen of een echte facelift.

Nee.

Het is nu het moment van “verantwoordelijkheid nemen voor je talent”  zoals een wijze jonge vrouw me onlangs zei. Of zoals de schrijver het in een zin ving: “Schrijven is mooi. Nooit vergeten.”

Afijn. Hoofdstuk 1 is af: erkennen dat er iets nodig is. De rest moet ik nog ontdekken. Ik staar voorlopig nog even uit ’t raam.

En dat voelt best revolutionair.

9 december 2014 Er was eens

Meerkoeten

Mijn handschoenen zitten in de rugzak. Ik heb het echter zo koud dat zelfs even afstappen en ze zoeken geen optie is. Ik trek mijn mouwen wat meer over mijn handen en trap door. Over het bruggetje. Langs de bank tussen het riet. De hardloper passerend. En steeds uitkijkend over het water aan de linkerkant.

Dat grijze water. Vol met dobberende meerkoeten. Ze zijn met wel honderden en liggen doodstil op het water. Het beeld heeft bijna iets sinisters. Door de mist zie ik alleen de voorste scherp, maar achter hen liggen er ook nog veel. Hun contouren zijn nog net te zien.

Vandaag raken de wolken mijn hoofd. En ga ik er bijna in op. De somberheid van het grijze water. De kleine druppels die ik op mijn gezicht voel. De eenzaamheid van de meerkoeten.

Maar een centimeter voor ik me overgeef aan de mini-depressie, zingt ze in mijn oren. Zo niet passend bij wat ik om me heen zie. Waar ik ben. Ik voel de kou minder. De watervogels deinen zelfs op het ritme. Ze zingt me naar daar waar ik heen fiets. De juiste tonen gemixt met Braziliaanse woordliefde.

De warme deken die ik even nodig had. Net op tijd.

2 december 2014 Er was eens