Uit 't Copy van Clason

Open huis

Als we de laatste kamer hebben bekeken blijft ze ineens stokstijf stilstaan.

“Oh..”, komt er enkel uit haar mond. En nog een keer: “…oh…”

Haar ogen zijn gericht op het lichtbeige tapijt. Voetstappen. We zien ze allemaal. Bruine prints. Iets uit elkaar en in een gelijk ritme. Van de deur naar het raam. Van het raam naar de aangrenzende badkamer. En weer terug naar waar wij staan. Niemand zegt wat.

Ze herpakt zich. “Het lijkt erop dat iemand in de poep is gaan staan.” Ze klinkt niet boos. Niet verdrietig. Eerder verbaasd.

De groep kijkt elkaar aan. Waar eindigt het spoor?

Aarzelend kijkt de eerste onder zijn schoenen. “Ik ben het niet.” Hij is opgelucht. Ook ik constateer dat ik schone zolen heb. Een voor een valt een onschuldige af. Tot alleen hij overblijft. Zijn ogen schieten van links naar rechts. We knikken begripvol, met een vleugje leedvermaak, dat wel. Langzaam heft hij zijn linkerschoen op. Niks. Dan zijn rechter. Ook niets.

“Oh…” zegt ze…haar wangen rood. “Shit…”

En laat dat nu de beste conclusie ooit zijn.

 

1 december 2014 Er was eens

Wachttijd

Hij laat de lange buis in de grond verdwijnen. Uit zijn achterzak haalt hij handschoenen. Het is grijs. Koud. Fietsers manoeuvreren eenvoudig om de vrachtwagen die de weg verspert. Automobilisten hangen over hun stuur. Zij moeten wachten.

De machine op de wagen maakt een pompend geluid. De man heeft nu zijn handschoenen aan, hij houdt de buis op z’n plek. Terwijl hij dat doet staart hij naar een punt in de verte. Waar denkt hij aan? Aan de avond die achter hem ligt of juist aan die van vandaag. Ik drink thee aan de andere kant van het raam en probeer zijn gedachten te lezen.

Een andere man staat plots naast hem. Samen kijken ze in het gat in de grond, knikken naar elkaar. Het werk is gedaan, de buis komt langzaam omhoog.

De voorste automobilist gaat rechtop zitten, legt iets op de passagiersstoel en lijkt per ongeluk op de claxon te duwen. Hij heft zijn handen wanhopig in de lucht, zich bewust van deze fout. De twee mannen kijken inderdaad fronsend op.

Zonder te overleggen en kijkend naar de man in de auto laten ze de buis opnieuw de grond in verdwijnen. Tergend langzaam.

Want wie toetert, wacht maar wat langer. Dat weet iedereen.

21 november 2014 Er was eens

Onzichtbaar

Aan het einde van de gang gaat een deur open en een man met een witte jas wenkt me. Mijn moeder staat op, pakt mijn schooltas uit mijn handen en duwt me zachtjes in de richting van de man.

In de kamer zitten er nog meer: mannen. Vier in totaal.

“Zo”, begint de man die ik al eerder zag, “bezwaar dat ik wat studenten laat meekijken?”

Ik weet niet wat hij bedoelt.

“Ontkleed je bovenlijf en neem plaats op de behandeltafel…”

De vier studenten staan rechts van me en terwijl ik voel dat mijn handen trillen, kleed ik mezelf uit.

“We hebben hier het begin van huidkanker”, vertelt de arts zodra ik op de tafel lig. Alle vier kijken ze naar de vlek die voorheen gewoon een moedervlek was. “Omdat deze zich op een voor een vrouw ontsierende plek bevindt, is gekozen voor plastische chirurgie”, draagt hij voor. “Geen littekens dus.”

De studenten knikken.

Ik word onder een lap gelegd en krijg een spiegeltje in mijn hand. “Als je wilt kun je meekijken”, zegt de man  vriendelijk.

Er kijken er al genoeg mee, denk ik.

Dan sluit ik mijn ogen. Ik zal straks wel zien hoe dat eruitziet: een onzichtbaar litteken.

 

 

18 november 2014 Er was eens

Tijd

Achter me wordt Engels gesproken. Vrij luid. Daardoor versta ik de barvrouw niet goed.

“Sorry?”, vraag ik, me iets over de bar buigend. Ze kijkt me met een frons aan. “Blauw of rood.” Het klinkt niet vriendelijk. “Blauw”, antwoord ik. Net iets harder dan nodig zet ze het glas voor mijn neus en schenkt spetterend het water in.

Mijn geld pakt ze niet aan. Dat komt later wel. Blijkbaar.

Ze komen binnen. Pratend. We begroeten elkaar en gaan vlak naast de Engelsen zitten. Dat kan niet anders. Het geluid is hier oorverdovend, afleidend. Ik moet mijn best doen om het gesprek te kunnen volgen. Maar dat lukt me niet, hoeft ook niet. Ze hebben elkaar veel te vertellen.

Ik drink mijn water, knik af en toe. Kijk naar buiten. Naar de gracht. Ik zie mensen passeren, volg een druppel condens op het glas. Mijn tafelgenoten praten over een ander land, waar ik ooit was als kind. Ze begrijpen elkaar terwijl ik stiekem wat wegdroom.

Het geluid van de Engelsen neemt nu de gehele kroeg over. Deze ruimte is te klein voor ze.

Ik gaap en word ongenadig betrapt. We lachen. Vandaag is alles goed. Ik sla mijn benen over elkaar, leun wat naar achteren. En laat de tijd kruipen.

 

 

 

15 november 2014 Er was eens

Uitpakken

Ik kijk hem aan. Hij mij. Heel even aarzel ik…was het nu het tijdschrift of… Ik besluit tijdschrift te zeggen. Hij scheurt het papier ervan af en tot mijn opluchting blijk ik gelijk te hebben. De man bladert er snel door, schudt zijn hoofd even bij een advertentie en plakt dwars over de iets te blote boezem een enorme sticker.

De schande bedekt.

Het volgende ingepakte cadeau. “Shampoo”, zeg ik. Ook nu wordt de verpakking aan stukken gescheurd. De inhoud besnuffeld door mens en hond.

Nog twee pakjes te gaan.

Het zweet loopt over mijn rug…van min tien naar plus dertig is een grote omschakeling. Ik glimlach even naar de man. Misschien schiet hij daardoor iets op. Maar nee…zonder haast steekt hij een vierkant pak omhoog. “It’s a book”, zeg ik. Tevreden knikt hij als het boek inderdaad tevoorschijn komt. Ook hier plakt hij driftig een sticker op een decolleté op de cover.

Met diepe frons bekijkt hij nu een zak drop. Hij ruikt er even aan, kijkt me streng aan en gooit het dan achter zich in een prullenmand. Drop is dus verboden.

Met verrassende zorg pakt hij mijn rugzak nu weer in, het verscheurde papier vouwt hij keurig op en stopt het in een van de zijvakken. Hij wijst naar de deuren. Ik mag verder.

Een land in waar ze graag je cadeaus uitpakken, maar borsten niet.

 

 

11 november 2014 Er was eens

Gewichtig

Een groep zijn we. Maar toch ieder voor zich.

De een draagt twintig kilo. De ander krijgt met moeite twee omhoog. De nieuwelingen worden naar voren geschoven. Geduldig wachten we tot zij weten wat er van hen verwacht wordt. Voelen ons wat superieur, wij weten al wat we moeten doen.

De muziek pompt en pusht. We buigen onze knieën. Heffen het gewicht op de maat.

De een kijkt ongenadig naar zijn of haar lijf in de spiegel. De ander staart glazig voor zich uit. Interactie is er nauwelijks. We zijn er en dat is het enige wat nu nodig is.

Melodie, luide bas en een stem door microfoon begeleiden ons 55 minuten. De handelingen zijn routine. We doen het al een tijd. We kunnen in sommige gevallen niet meer anders.

Als het ritme vertraagt, koelen we af.

We rekken, we strekken. Handdoeken slaan we om, bidons drinken we leeg. Dan lopen we zwijgend de trap af en knikken nog als afscheid. Ondanks verlies van het gewicht in onze nekken, trillen de benen. Auto’s starten, fietsen worden uit het rek gehaald.

We gaan naar huis. Samen. Maar toch alleen.

28 oktober 2014 Er was eens

Regenen

“Het regende…”

“Nee, de zon scheen…”

“Oh echt?”

“Ja.”

“Goed. Jij droeg die ene trui, weet je nog?”

“Volgens mij droeg ik een t-shirt, want de zon scheen namelijk.”

“Ik zou toch zweren dat het een trui was…”

“Nee, blote armen. Zeker weten.”

“We luisterden naar muziek in de auto…”

“Muziek? Echt niet…het was een praatprogramma…”

“Eerlijk? Maar ok, we reden naar Groningen en onderweg…Ja.. wat is er nu weer. Je zit weer nee te schudden…”

“Groningen? Naar Maastricht! De zon scheen, we luisterden naar een praatprogramma en we reden naar Maastricht.”

“Zeg..”

“Ja..?”

“Ik ging met jou nooit naar Maastricht.”

“Oh..”

“…”

“Ik denk toch dat je gelijk had. Het regende die dag.”

 

20 oktober 2014 Er was eens

Disco

We gooien borrelnoten in de lucht en proberen ze met onze monden op te vangen. ”Mag het licht uit…”, galmt door de kamer. Ze staat bij het lichtknopje en kijkt me vragend aan. Ik knik. Aan. Uit. Aan. Uit.… “Disco”, lacht ze.

Midden in de kamer op de houten parketvloer liggen boeken verspreid. Pennen. Lege pakjes sigaretten. Koffiemokken, bierflesjes. We zijn al een tijdje bezig.

Ik zucht. “Dit wordt niets.” Ze schudt mistroostig haar hoofd.

“Ha!”, wijst ze naar buiten. De lampen van de shoarmazaak aan de overkant van de straat gaan eveneens aan en uit. We hebben contact. “Nog iets meer dan zes uur”, vertel ik haar terwijl we naar buiten kijken. Ze haalt haar schouders op.

Een venijnige klop op de deur en haar huisgenoot staat in de kamer. “Het is 2 uur ’s nachts en ik probeer te slapen. Jullie maken belachelijk veel herrie!” Met grote passen loopt het pyjamameisje naar de geluidsinstallatie en drukt op de powerknop.

Stilte.

Ik staar naar de grond. Mijn lach onderdrukkend. Als we na haar vertrek even later verderop in het huis een deur horen dichtslaan, kijkt ze me aan. “Ja”, zeg ik. En ze drukt op het knopje. Aan. Uit. Aan. Uit.

Welja, wat stille disco. Een voldoende gaat het toch niet meer worden morgen.

16 oktober 2014 Er was eens

Belletjes

Zelfs vanaf deze afstand zie ik dat er tranen over zijn wangen biggelen. Hij schudt zijn hoofd. Kijkt naar het muziekinstrument in zijn hand en dan wanhopig de zaal in. Zijn klasgenootjes zingen uit volle borst. Ze lachen, ze dansen.

Hij niet.

Wat is er met hem? Een vrouw naast me ziet me kijken. “Tja, niet iedereen vindt het leuk om in de belangstelling te staan”, zegt ze. “Is het jouw kind?” Ik schud nee.

Toch denk ik dat ze het mis heeft. Dit is geen podiumangst.

Het jongetje kijkt met rode wangen en trillende lip nogmaals naar het instrument met belletjes. Hij tilt zijn arm op. Maar laat hem dan toch weer zakken. Naast hem staat een stralend meisje. Ze slaat blij op een trommel. Hij kijkt gepijnigd naar haar en nogmaals naar dat wat hij in zijn hand heeft.

Twee keer buigen. Het optreden is voorbij. De kinderen zwaaien naar ouders. Huppelen naar de juf en leveren trommels, toeters en bellen in.

Behalve hij.

Met een verbeten gezicht passeert hij de leerkracht. Houdt het muziekinstrument dicht tegen zich aan en gaat in de zaal zitten. Zijn tranen zijn opgedroogd nu. Hij lijkt bijna tevreden, lacht zelfs naar de belletjes.

Want volgende keer is er in ieder geval één instrument minder. Dat is een ding dat zeker is.

2 oktober 2014 Er was eens

Wegwerker

Het Damrak ligt open. Dus slingeren de toeristen voor mij over de weg, vallen net niet over de tramrails en kijken verdwaasd om zich heen. Koffers rollen niet makkelijk over klinkertjes. Daar waren ze al achter. Maar nu ze van links naar rechts over moeten steken om vrachtwagens te vermijden, zijn ze echt de weg kwijt.

Nog halfdronken Engelsen staan gapend bij het stoplicht te wachten. Ik sluit achteraan. Op het zebrapad liggen enorme blokken beton. Ernaast staat een wegwerker.

Trots staat hij daar. Een hand wijst naar rechts, langs de blokken beton. De andere friemelt met een sigaret, die is voor later. De automobilisten en fietsers zien de man over het hoofd. Zijn werk lijkt me ook wat onzinnig. Niemand haalt het in zijn of haar hoofd om tegen de grote blokken aan te rijden. Denk ik dan toch. Maar stoïcijns blijft de man de juiste richting wijzen.

De Engelsen worden ongedurig, willen oversteken, maar alleen een blik van de man in oranje hes, houdt ze tegen. Groen licht. We twijfelen. Blijven allemaal staan. De man kijkt ons aan. Heft dan zijn hand met sigaret en wenkt. Het is veilig.

30 september 2014 Er was eens