Uit 't Copy van Clason

Perfect

Haast is hier niet handig. De jongen neemt zijn tijd. Veel tijd. Met uiterste precisie trekt hij twee handschoenen aan. Als deze perfect aansluiten, lijkt hij tevreden en pakt het mes. Rustig kijkt hij naar wat voor hem ligt. Ik kijk naar de klok die achter hem tikt. Naar zijn collega’s die langs hem rennen, spullen pakken.

Hij rent niet. Hij wacht.

Dan snijdt hij, zijn ogen zijn half gesloten. Goedkeurend bekijkt hij het resultaat. Nu steekt zijn tong een beetje uit zijn mond. Zijn concentratie is benijdenswaardig. De volgende stappen neemt hij net zo rustig. Tot aan het plastic zakje toe. De rij achter me wordt almaar langer. De mensen ongeduldig. Alsof hij ontwaakt kijkt hij op van dat wat hij aan het doen is.

“Voor wie was ’t ook alweer?”

Een zachte stem heeft hij. Ik steek mijn hand op. Hij loopt naar me toe alsof hij een pasgeboren baby naar zijn moeder tilt. Trots is het verkeerde woord. Met liefde overdreven. Ik kom niet op de juiste omschrijving.

Dan realiseer ik me dat hij me afwachtend staat aan te kijken.

“Zo, dat is een mooi broodje tonijn”, zeg ik dan maar wat opgelaten. De jongen knikt me ernstig toe. “Spaarpunten erbij?”

18 april 2014 Er was eens

Soms

De zon schijnt. En dat past zo bij vandaag. Niet alleen omdat de bus op zich laat wachten. Niet alleen daarom.

Het lijkt alsof ik de enige ben hier op deze plaats, maar achter mij eet een vrouw een ijsje en kijkt naar kunstwerken achter de ruiten van een galerie. Ze sloft. Loopt dicht langs het raam, steeds een schilderij verder. Een vliegtuig vliegt over, terug naar Schiphol, gok ik.

En de zon schijnt nog steeds.

Ik vermoed dat de bus nu elk moment kan arriveren. En ook ik lijk langzaam terug te keren. Hoewel…kun je ergens achterblijven en je toch verplaatsen? Steeds vaker raak ik ervan overtuigd dat ik mezelf verdeel over de plekken waar ik eigenlijk nooit meer weg wilde. Dus bleef er iets van me achter op dat strand. In dat huis. In die stad. In het hotel. Steeds meer stukjes heb ik de afgelopen jaren verspreid.

Maar vandaag kreeg ik er een stukje bij. Want heel soms. Heel soms hè… Wissel je een stukje uit met iets of iemand omdat je beiden niet weg zou willen.

Echt waar. Dat kan. Heel soms.

En ja, daarom schijnt de zon.

13 april 2014 Er was eens

Dat publiek

“Ja ik woon hier wel fijn, maar dat publiek hier hè…”

“Welk publiek?”

“Nou, in de stad. Op het schoolplein. Nou, gewoon overal. Dát publiek…”

“Oh…op straat?”

“Op straat. In het huis naast je. Op de roltrap en in de rij voor de kassa. Op het terras of op de stoel in de bus. Nou, je weet wel. Dat publiek dus.”

“En dat vind je niet zo?”

“Nee. Dat vind ik niet zo. Echt typisch van hier. Zie je gelijk. Die komt van hier en niet uit een stad als, nou ik noem maar iets hoor, Amsterdam of zo…”

“Want daar loopt.. ehm…ander publiek.”

“Nou in Amsterdam zie je dat niet hoor. Van dat publiek.”

“Wanneer was je daar dan? In Amsterdam bedoel ik.”

“Vorige week. Kwam ook nog die leuke moeder van het schoolplein tegen, weet je wel, die vlotte. Oh, en die man met die zaak in het centrum, die woont in een van die waterwoningen verderop in onze straat. Die zag ik ook nog.”

“In Amsterdam?”

“Ja.”

“Dus dat is het publiek van Amsterdam?”

“Nee…eh ja… ook, hè? Nee…toch..”

“En waar woon jij ook alweer?”

“Doe niet zo raar. Dat weet je toch..”

“Ja, weet ik. Maar ik vind t ook hoor. Dat publiek, niets aan. Zie je gelijk. Raar volk. Behalve als we even in Amsterdam lopen, dan vallen we niet meer op. Dus kom, hoe laat pakken we de trein?”

 

 

 

 

 

10 april 2014 Er was eens

Maart 2001

Het geluid achter me klinkt als een colablikje dat ingedeukt wordt. Dan nog meer gekraak, splinters… Ik kijk achter me en zie als in slow motion dat de hele linkerkant van de auto  langzaam wordt meegetrokken onder de grote wielen van de vrachtauto. Heel langzaam verdwijn ik onder de wagen, dus ik heb alle tijd om mijn riem los te maken en naar de passagiersstoel te klimmen. Maar niet voordat ik in paniek naar de chauffeur claxoneer en tegen beter weten in op de rem blijf trappen…

Dan is het stil. De vrachtwagen stopt. En mijn auto is er nog voor de helft, met mij erin. Ik moet bellen, dat begrijp ik. ‘112 bellen?’  schiet door mijn hoofd. ‘Zo erg is het toch niet.’ De vrouw aan de andere kant van de lijn wuift mijn excuses vrijwel meteen weg. Ze vraagt of ik in mijn achteruitkijkspiegel wil kijken, zie ik bloed? Ik moet lachen, wat een rare vraag. Ik zie mijn ogen in de spiegel en volgens mij is alles ok met me. Vlak voor ik ophang, vraag ik of de politie snel komt, want ik moet werken. Ze antwoordt niet.

Terwijl de vrachtwagenchauffeur met de politie praat, loopt de man van het bergingsbedrijf op me af. Een grijze man met wijd open armen. “Allejezus”, roept hij. ‘Heb je helemaal niets? Ik dacht nog, het zal toch niet op mijn laatste werkdag een ongeluk met letsel zijn, maar dit is wel een wondertje!” Hij staat bij mijn rode auto. Mijn halve auto. Mensen hangen uit hun raampje. Noemen me namen die ik nog lang in mijn oren hoor klinken. Ben het met ze eens. Ik keek niet goed uit. Door mij kunnen ze niet doorrijden. Best onzinnig allemaal…

De bergingsman schudt zijn vuist naar een scheldende BMW. “Opgefokte mensen zijn ‘t”, verontschuldigt hij zich tegen me. Ik zwijg en stap bij hem in de auto. “Kom”, zegt hij. “We gaan eerst appeltaart eten op kantoor. Dan breng ik je daarna naar Almere.”

“Moet ik niet werken?” vraag ik wat beduusd. De man lacht breeduit. “ Werken? Ben jij gek. Morgen ga ik met pensioen. En toen ik je auto zag, dacht ik dat deze dag heel anders zou verlopen. Nee. Ik breng je zo naar huis. Want als er een ding is wat ik je kan leren vandaag is dat werken belangrijk is, maar het leven, het leven moet je vieren.”

Ik denk aan mijn werk en krijg in een flits een idee:  dit is ‘t, ik ga voor mezelf beginnen.

En ja, laat dat nou een feestje waard zijn.

 

28 maart 2014 Er was eens

Goed

Het is een dorp. Met water. En bruggetjes.

Buiten voor de deuren van de huizen staan bakfietsen met kinderzitjes. Of grote bloempotten, keurig bijgehouden. De magnolia’s beginnen voorzichtig te bloeien, veel te vroeg voor de tijd van het jaar…en oja, gordijnen zijn nog niet gesloten, want het is vroeg. Op het water liggen de boten te wachten op mooie vrije middagen. Op weekenden vol zon, lachende kinderen, mensen die samen willen zijn.

Nu is het stil. Het weekend begint hier bijna geruisloos, een enkele automobilist of fietser rijdt naar huis.

En terwijl ik hier loop, absorbeer ik de beelden die ik zie, de woorden die ik hoor. Ik probeer ze vast te leggen in foto’s. In mijn hoofd. Een ziekenwagen, met alle toeters en bellen, passeert. Mensen kijken op of om.

Dan keert de rust terug en alles, alles is goed.

 

17 maart 2014 Er was eens

Oordeel

Ineens voel ik dat er iemand naar me kijkt. Twee bruine ogen zijn het en ze kijken in de mijne.

Onafgebroken. Zonder te knipperen. Ik kijk terug want deze ogen zijn welkom.

De eigenaar buigt zich wat naar voren, zijn hoofd wiebelt een beetje, zijn wenkbrauwen gaan lichtjes omhoog. Ik lach naar hem, prevel wat woordjes, maar er komt geen reactie. Dan laat hij zich achterovervallen, terug met zijn hoofdje op het kussentje.

Zijn moeder lacht wat verlegen naar me. “Hij is aan het oefenen in herkennen van mensen”, zegt ze. “En u, ja, u kent hij natuurlijk niet…”

Het jongetje trekt zich weer op aan de stang en kijkt me opnieuw aan.

Zijn blik is nu zachter. Lange wimpers om jaloers op te zijn, wel nog steeds een frons. Hij doorboort mijn ogen zo, dat ik gebiologeerd terugstaar. Het voelt alsof hij me leest, alsof hij dwars door mijn ziel ziet wat ik voel en denk. Met ingehouden adem wacht ik op zijn oordeel. Ik knijp mijn ogen ietsjes dicht en stel in gedachten een vraag. Heel voorzichtig krullen zijn lippen in een voorzichtige glimlach. Dan lijkt het alsof hij knikt en begrijpt.

Nu ben ik het die het hoofd laat rusten tegen de achterkant van de stoel. De trein vertrekt. Allebei kijken we nu naar buiten, waar een man ons met gespreide armen uitzwaait. En ik glimlach.

 

 

 

11 maart 2014 Er was eens

Vrij spel

Waar ik woon waait het altijd. Windstil is een fenomeen. Daar wordt over gepraat. “Geen zuchtje.”  “Niet te geloven.”  En hoofden worden meewarig geschud.

Want zonder betekent namelijk stilte voor de storm. Dus blijven ook in de winter tuinstoelen vastgesnoerd. Het vogelbadje gevuld met extra water. De jonge bomen vastgebonden aan een paal.

Klaar voor de natuur die niet valt te bedwingen. Immers, de wind wordt soms wilder en heviger. De storm moet nu en dan vrij spel hebben. Alsof het rukt aan de ketenen van de stad die eigenlijk op de zeebodem ligt. De touwen moeten kunnen vieren, het water wil de oever kunnen raken en de wolken vragen om een vlucht.

Ik zie het riet langs het water al voorzichtig buigen. Het oefent, waait mee met de richting waarop de wind wil, maar is wel zo sterk dat het niet zal knakken. Een grote ruk en ik word bijna het water ingeblazen. Heel even ben ik uit evenwicht. Maar ik herstel me en fiets verder.

Want waar ik ook woon. Daar waait het. Soms is het tijd om je mee te laten voeren.

En vandaag is zo’n dag.

 

 

13 februari 2014 Er was eens

1990 – 2014

Even is iedereen met een ander in gesprek en kan ik ongemerkt observeren. Veertigers zijn we. Ineens, lijkt wel. Want was het niet gisteren nog dat we de fietsen tegen elkaar zetten, meters bier bestelden, geld leenden en bij elkaar inschreven om te kunnen eten?

Verbazingwekkend is het dat alle gezichten, ook die ik al een hele tijd geleden zag, niet veranderd zijn. We vatten zelfs jaren in een paar zinnen samen. Hoe heftig die ook waren. We klinken het glas op geschiedenis. Op toekomst. En beamen dat de vertrouwdheid er nog immer is.

En zo kabbelen we naar de uren na middernacht. Vele armen slaan we om elkaar. Vele zoenen delen we uit. We herlezen zelfs meegebrachte oude brieven en faxen. De selfies worden schever, de humor incrowd. Een pilletje om tegen elkaar te zeggen dat we van elkaar houden is onnodig. We strooien met de vriendschapsverklaringen als confetti, blij dat we de draad weer kunnen oppakken. Opgetogen dat de fundering die 24 jaar geleden werd gelegd stevig blijkt te zijn.

We proberen het te rekken, maken het later dan we nog gewend zijn. En ook als de alcohol is verdampt, blijven we elkaar in whatsapp bestoken met foto’s en jubelzinnen. Tijdens deze afterparty stuurt een van ons een zin die blijft hangen: de mooiste ontdekking in vriendschap is dat je wel apart kunt groeien, maar nooit uit elkaar.

Deze week leun ik op die gedachte. En weet je wat, misschien zelfs langer.

 

 

 

 

 

 

 

27 januari 2014 Er was eens

Grand jeté

De zaal is donker. Het publiek zo stil. En daar staan ze.

Ze vertellen met hun lichaam een verhaal waar iedereen zijn of haar adem van inhoudt. Hun overgave, strekkende benen, armen die ronddraaien, wentelen van lijven… ze springen zo hoog…

Terwijl ik het zie, weet ik nu al dat ik het nog een keer wil zien, en nog een keer, en nog een keer. Ik wil de beelden terugspoelen, maar er is geen tijd voor analyseren, consumeren moet ik, nu. Ik probeer het op mijn netvlies te branden, om het nooit meer te vergeten…

De dansers, ze buigen….

Heel even blijft het dood- en doodstil. Dan springen mensen op, applaudisseren, blijven klappen, fluiten, roepen. De ontlading is groot.

Honderdtwintig minuten denderden zo mijn hart binnen. Onuitgesproken woorden en gedachten werden in dans vertaald. Ik haal diep adem. Het lijkt alsof ik ontwaak en we lachen en praten met elkaar.

In de chaos van vertrekkend publiek, het zoeken van jassen, veeg ik ongezien een verdwaalde traan weg. Terwijl de eenzame danseres in mijn hoofd een prachtige grand jeté maakt.

6 januari 2014 Er was eens

Open ogen

Hij staat links. Zijn ogen gesloten. Als enige van de hele groep. Zijn armen zijn langer dan de stof van zijn mouwen. Als hij deze armen omhoog doet, want dat doet de rest ook, zie ik zelfs een blote buik en zijn navel. Zijn broek is ook niet meer op maat, sokken, een stukje been en dan de zoom.

Terwijl de rest de ogen open heeft en naar familie zwaait in het publiek, houdt deze jongen nog steeds zijn ogen gesloten. Is het concentratie? Vindt hij het misschien eng op het podium? De muziek wordt uitbundiger, handen gaan in de zij, heupen worden van links naar rechts bewogen. Kerstmis is een swingend feest.

Ze buigen. Ook hij, waarna hij zijn ogen enigszins verdwaasd opent. Zijn blik dwaalt even door de zaal en dan ziet hij haar, zijn moeder. Denk ik. Ik kijk naar haar terwijl ze lacht naar de jongen die zo in zijn rol zat. Met blosjes op zijn wangen loopt hij terug naar zijn plek tussen de andere kinderen.

Nu heeft zij haar ogen gesloten. Daar moet ik om glimlachen. Tot ik zie dat ze niet gesloten zijn, maar dat ze naar haar smartphone kijkt, liggend op haar schoot.

Ik voel de rand van mijn eigen telefoon in mijn jaszak. Die laat ik snel los, want ik besluit dat ik zonder foto maken, tweet versturen of FB-status ga kijken naar mijn zesjarige met te korte broek en te weinig mouw.

Omdat mijn ogen even geopend werden. Net op tijd.

 

 

 

 

19 december 2013 Er was eens