Uit 't Copy van Clason

Sedatie

Tien bedden op een rij. Elk met een eigen gordijntje. Het doet me denken aan de treinreis door Thailand, zo’n veertien jaar geleden. Ook nu blijkt dat stof geen geluiden dempt. Ik hoor gesnurk en pratende mensen. Door de opening van mijn muur van textiel zie ik verpleegkundigen die drinken maken en vervolgens iets invoeren op een computer. Ondertussen wordt mijn bovenarm fijngeknepen door een zelfstandig werkende bloeddrukmeter. Boven mij piept en zoemt het.

Ik schijn overigens al te weten of alles goed is. Heel ergens in de verte lijkt mijn geheugen daar een polaroid van gemaakt te hebben. Positief nieuws geloof ik. Het kan me niet echt veel schelen. Voorlopig lig ik aangenaam te zweven op de wolken van sedatie.

Een tijdje later zit er een slangetje in mijn hand. ‘Zakken zout’, zegt de dame in het blauw. Ze schudt haar hoofd er ernstig bij. ‘Je krijgt er drie.’ Ik vind het best. Ik vind heel veel best, lijkt wel. Geloof dat ik nog nooit zoveel best vond. Zoals dat slangetje in mijn hand. Daar moet ik toch een foto van maken. Ik zoek mijn telefoon.

Naast me, links achter het gordijn, ontwaakt een medepatiënt. ‘Juffrouw!’ roept hij. ‘Juffrouw!’ Er loopt iemand naar de man. ‘Ik heb trek, krijg ik zo iets? ’ Ik hoor haar antwoorden: ‘Wordt u eerst maar even wat wakker. Ik kom zo bij u.’ Ze loopt weg. Zijn stem schiet omhoog: ‘Juffrouw! Mag ik wel alvast de menukaart?’

Ik moet me inhouden om niet heel hard te lachen. Wow, die is ook nog niet helemaal wakker. Gelukkig doe ik niet zo maf. Ik kijk naar het infuus waar nu bloed van mijn hand naar de zak loopt. Dat lijkt me niet echt goed. Eerst een foto. Dan zal ik roepen. En terwijl ik inzoom realiseer ik me dat ik wel degelijk raar doe. Een foto? Dan kun je toch maar beter enkel om een menukaart vragen.

‘Juffrouw? Kunt u even komen?’

 

 

 

 

 

1 september 2015 Er was eens

Sam

Via de spiegel vang ik plotseling zijn blik. Hij haalt de lolly uit zijn mond. Kijkt me wat verbaasd aan en besluit dan te lachen. We glimlachen naar elkaar.

Hij neemt me van top tot teen op. Het moet er raar uit zien. Zo’n mens in een grote cape met zwartig geplakt haar op haar hoofd. Hij leunt met zijn hoofd naar achter. De lolly is weer in zijn mond.

We houden een tijdje oogcontact tot ik heel even toch door het grote raam naar buiten kijk. Het regent, de stijltang mag straks achterwege worden gelaten. Weer terug in de spiegel zie ik hem het restant van de lolly, het stokje, op tafel leggen. Vlak naast de pot gevuld met nieuwe. Hij kijkt over zijn schouder naar zijn vader die wordt geknipt en geschoren door de kapper. Figuurlijk en gedeeltelijk letterlijk.

Zijn hand reikt naar het deksel van de pot met nieuwe e-nummers. Ik kan mijn lachen niet inhouden. Hij grijnst naar me. Geen voortanden. Dan haalt hij vliegensvlug een nieuwe lolly uit de pot en begint smakelijk aan nummer 2.

‘He Sam, wat doe je zuinig met je lolly vent!’ De vader kijkt triomfantelijk naar de kapper. ‘Sommige kinderen vreten zo’n ding veel te snel op. Maar Sam niet hè! Zuinig aan hè Sam!”

Sam knikt braaf en zoekt mijn ogen dan op. Ik knipoog. En Sam grijnst terug.

Geheel niet zuinig overigens.

21 augustus 2015 Er was eens

Heden

De man draagt een tuinbroek. Spijkerstof. Zijn grijze baard raakt de kraag van zijn overhemd. Geruit. Al met al lijkt het plaatje te kloppen.

Echter, hij staat midden op de weg. Als een misplaatst beeld. Roerloos. Auto’s passeren hem stapvoets. Inzittenden kijken naar hem, enkelen verbaasd. Anderen alsof hij er dagelijks staat.

Hij lijkt te staren naar het uiteinde van deze doorgaande weg. Wacht hij op iemand? Mijn fantasie pakt de man op en plaatst hem in een verhaal. Melancholisch, vol heimwee en tranen. Mijn geest kent donkere plekken.

Als ook ik hem passeer, probeer ik zijn ogen te lezen, maar ik zie vooral dat hij zijn handen tot vuisten balt. Immer starend naar het einde van de straat. Terwijl de man daar blijft staan, nu achter de auto, komt de naam van het dorp in zicht. ‘Heden’, vermeldt het bord.

En zo weet ik door de wonderlijke naam van dit gehucht waar de grijze Deen naar kijkt. Bijna, want kijkt hij naar iets nieuws? Of blikt hij terug?

Ik weet het niet. Ik verlaat het dorp en reis in de richting die zijn aandacht heeft.

Naar de toekomst. Of het verleden.

Die vraag is nog steeds niet beantwoord. Het heden ligt immers altijd in het midden.

 

 

 

 

 

 

 

 

19 augustus 2015 Er was eens

Gevoel van leven

Er gillen mensen. Ze steken hun handen omhoog. Sperren hun monden wagenwijd open. Als je niet beter weet, denk je aan paniek. Maar deze mensen verkeren niet in doodsangst, hoewel enkele harten wellicht net iets te snel kloppen. Nee, deze mensen doen dit voor hun lol. Ze laten zich tegen betaling over de kop gooien en van links naar rechts zwenken. Ze zitten vast achter een stalen buis die ze in alle euforie vastgrijpen.

Tergend langzaam klimt het karretje naar de top. De spanning stijgt voelbaar, zowel bij de kijkers als degenen die het moment daadwerkelijk beleven. Zouden ze het halen? Rijden ze niet heel zachtjes weer achteruit? Heel even lijkt de tijd stil te staan. Je kunt bijna horen dat deze plezierpassagiers hun adem inhouden. Dan denderen ze opnieuw in volle vaart de diepte in. Gegil, gejuich. Ik laat mijn adem ontsnappen. Boven me draaien de inzittenden loopings. Het geraas van de machine is oorverdovend.

Dan plots: rust. De wagens rijden al schommelend over de eindstreep. Ik zie rode wangen, verwarde haren, glinsterende ogen en een enkel spierwit gezicht. Dat gezicht slaat de volgende rit over. Ik kijk naar de verwachtingsvolle nieuwe lading dagjesmensen. Net als hun voorgangers op zoek naar een stoot adrenaline. Naar een kick. Naar het gevoel dat ze leven. Aldus de aanplakbiljetten en bijbehorende folders.

Ik houd het voorlopig maar bij de geestelijk soort. De loopings in mijn hoofd zijn even spectaculair. De kicks vrijwel gratis en onverwacht. En zo is er voor iedereen een passende rollercoaster.

Alsof het leven zo bedoeld is.

28 juli 2015 Er was eens

Zuurpruimen

De een houdt haar hand wat voor haar mond. De ander buigt zich steeds dichter naar haar toe. Samen kijken ze misprijzend naar de vrouw voor hen. Nemen haar van onder tot boven op. De vrouw, met haar rug naar deze twee vrouwen gekeerd, heeft geen idee dat ze er niet goed vanaf komt. Ze beweegt haar heupen licht mee op de muziek en zwaait vrolijk naar haar kind.

De vrouwen schudden hun hoofd en kijken dan verveeld verder rond.

Een ander. Ze wijzen ernaar met een hoofdknik. Ook zij komt niet door de strenge ballotage. Hun twee-eenheid wordt voelbaar sterker, hun gezamenlijke aversie voor alles om hen heen groeit. Ik vang flarden op over verkeerde kleding en lelijk schoeisel. Over te lang of te kort haar. Over te bloot of te gekleed.

Ik sta naast de twaalfjarige die zich steeds bewuster wordt van het oordeel van de mensen om haar heen. En herinner me nog zo goed hoe ik het op die leeftijd almaar ingewikkelder vond om te voldoen aan het gewenste beeld van anderen. En nog gebeurt me dat met regelmaat.

Terwijl ik bedenk hoe ik daar nu toch iets over zou kunnen zeggen, draait de vrouw met de swingende heupen zich plots om. ‘Zeg, ga ergens anders staan zuurpruimen met je commentaar op alles en iedereen’, zegt ze bits. De zuurpruimen zwijgen verschrikt. Ik lach.

Kinderen kunnen hard zijn, zei iemand me laatst. En schoolpleinmevrouwen, vul ik bij deze aan. Zonder genade.

 

2 juli 2015 Er was eens

Film

‘We werden net iets na het midden van ons leven wakker.’ De zin wordt door stilte ontvangen. De vrouw naast de man kijkt uit het raam. Misschien denkt ze ook wel: hoe weet je nu toch dat je op de helft van je leven bent. Of: wat bedoel je dan met wakker worden. Maar ze vraagt niets.

Ik vermoed dat haar voorkennis groter is dan de mijne.

Ze kijkt hem in ieder geval nu wel aan. ‘Ik loop veelal door een al geschoten film van mezelf’, vervolgt hij zijn verhaal. ‘Kijk, ik was hier al eerder. Vorige week. Een jaar geleden. En dan voelt het alsof ik steeds door mijn oude hier al ooit zijnde versies loop. Omdat ik hier al eens was.’

Opnieuw is het stil na het aanhoren van deze woorden. Ze knikt nu wel even lichtjes met haar hoofd. Hij pakt zijn boek, legt een hand op haar knie. ‘Fijn dat je bij me bent.’ Ze legt haar hand op zijn hand en ze kijkt me heel kort even aan.

In haar ogen lees ik geen vragen. Ze snapt de mysterieuze woorden als geen ander.

En ik benijd haar enorm.

 

 

 

21 juni 2015 Er was eens

Hit your hallelujah

Mijn gezelschap praat aan een stuk door. Wijst me op dingen die ik alleen niet gezien zou hebben. Houdt mijn hand vast, gaat op zijn knieën zitten om beter uit het raam te kunnen kijken en steunt met zijn andere hand ietwat ongemakkelijk vrijwel geheel in mijn decolleté.

Even zijn haar knippen, dat gaan we doen. Hij heeft alle voetballers met goede kapsels op mijn telefoon gezet. Die zal ik de kapper straks laten zien. Daarna halen we – echt heel snel hè – wat spullen op de markt om vervolgens ergens te lunchen. Het liefste wil hij naar La Place. ‘Zulke grote smoothies!’ Of we eten sushi. Hij kan nog niet kiezen.

Hij springt voor me de bus uit en spoort me aan hetzelfde te doen. ‘Kom mam! Zo hoog is het niet!’ Hij ziet niet dat ik doe wat hij vroeg, maar trekt me aan mijn hand mee naar de speelgoedgigant want daar moet hij nog pijltjes halen voor zijn nerfpistool. Onderwijl zingt hij luidkeels: ‘Girls hit your hallelujah’ en de zon schijnt op zijn donkere haren.

Ik trek hem tegen me aan, hij stribbelt tegen, er is geen tijd voor de liefde.

We rennen door de winkel. Proberen stil te zitten bij de kapper. Wapperen zijn t-shirt uit vanwege ‘aargh, die kriebelharen’. We lachen op de markt om zichtbaar ontplofbare tomaten en zingen maar weer eens ‘Uptown funk’.

Mijn gezelschap is acht jaar oud, eet een stroopwafel en zegt: ‘Wauw mam, wat fijn dat jij ook een studiedag hebt vandaag.’ Ik lach naar hem, hij weet niet dat ik spijbel. We gaan sushi eten. Of gepureerd fruit drinken met een bagel. Maar eerst de klimmuur. Want we hebben studiedag en een dag bestaat uit 24 uur. Dat weet iedereen.

 

12 juni 2015 Er was eens

De indiaan

Hoe lang kun je de rol van indiaan spelen? Ik weet het niet. Ik zit hier toch al best wel een tijdje en ik moet plassen. Maar er is geen cowboy te zien aan de horizon. En die heb ik wel nodig. Dit springtouw – pardon, lasso – zit immers net iets te strak om zelf los te krijgen. Het paard, links van me, is nog maar drie jaar oud en is druk aan het stoepkrijten. Mijn vraag of ze wil helpen, beantwoordt ze met het luidruchtig ophalen van haar neus. Daarna staart ze wat in de verte, angstig voor de sheriff, dat begrijp ik dan ook wel weer.

Ondertussen lijkt het toch wel wat avond te worden. Ik weet al wat we eten: spaghetti. Dat vertelde mijn moeder me vlak voor ik met veren en al naar buiten huppelde. Goed. Op haar bevrijdingskunsten hoef ik dus ook niet te rekenen. Zij kookt.

Ik moet nu wel heel nodig. Zal ik roepen? Deze straat is te stil. Dit plein verlaten. Op dat peuterpaard na. ‘Ga mama halen’, zeg ik haar. Ze schudt haar hoofd. Ik zucht. Met een beetje mazzel verhonger ik bijna zodat ik me zo tussen het touw kan laten glippen, op weg naar de wc. Terwijl ik me dit voorstel, komt een van de cowboys op haar stalen ros aangefietst. ‘Ga je mee verstoppertje doen?’ vraagt ze blij, voor het gemak vergeet ze dat ik echt nergens heen kan. Mijn gestamel over het touw ontgaat haar volledig. Ze fietst weg. Het paard hobbelt eveneens ver van me.

De vogels fluiten naar me. Ver boven mijn hoofd vliegt een vliegtuig. En ik wil geen indiaan meer zijn.

Hopelijk komt mijn vader bijna thuis.

 

 

 

26 mei 2015 Er was eens

De fietser

Zijn voeten op de pedalen. Zijn handen stevig aan het stuur.

Zal ik hem loslaten? Ik twijfel nog. Een half uur geleden stond hij immers nog aarzelend naar de fiets te kijken. We knikten hem toe. Hij lachte zijn tanden bloot. Schoof op het zadel en klapte meteen tegen de grond. Dus wisselen we elkaar nu steeds af. Rondje voor rondje. De bagagedrager houden we vast. Of zijn middel. Bij zijn nek, zoals we het van vroeger herinneren, kunnen we niet.

Hij begint plots zo te fietsen dat ik hem echt wel moet laten gaan. Zijn voeten peddelen. De schaafwonden op zijn armen zijn vers. Hij jubelt en zingt in een taal die ik niet ken. Niet begrijp.

Ja, ik doe het. Ik blijf staan. En daar fietst hij weg.

Er bestaan geen zijwieltjes als je de dertig bent gepasseerd. Maar mijn Ethiopische huisgenoot uit dit studentenhuis zit daar niet mee. Hij vroeg ons hem te leren fietsen. Het lopen was hij beu. En kijk nu. Daar fietst hij naar het eind van de straat en steekt zelfs even een hand op.

‘Morgen zal hij op tijd zijn voor zijn tentamen’, zeggen we tegen elkaar. En we wachten op hem tot hij terugkomt. Met een lach van oor tot oor.

Ongetwijfeld.

19 mei 2015 Er was eens

Nek

Hij kijkt minzaam naar het bord.

‘Dit heb ik niet besteld.’ Zijn stem past bij de boodschap.

De serveerster die de pizza op tafel heeft gezet, frunnikt wat beduusd aan haar sloof. Want nu weet ze het zeker. Net als alle gasten van dit eetcafé. Ze weet: deze man zal niet tevreden zijn. Nooit. Hij stuurde het afgelopen uur drie keer een gerecht terug. Klaagde over te lauw water. Bedekte alles onder een flinke saus van verwensingen en tirades. Zijn tafelpartner speelt somber met een bierviltje. Ook zij lijkt te beseffen dat haar avondje uit in het water valt.

‘Dus…hoe dom kun je zijn. Neem deze troep maar mee…’ zegt de ontevreden man tegen het meisje. ‘Wat een kalf ben jij zeg…’

De serveerster pakt zwijgend het bord, loopt weg, bedenkt zich en draait zich om.

Houdt ze het bord scheef? Is het de beroemde druppel? In een fractie van een seconde glijden stukken van de pizza in de openstaande kraag van het overhemd van de man. Hij schreeuwt. De wijn valt om. En terwijl het meisje verwoed met servetten, water en excuses in de weer gaat, verandert zijn outfit in een kopie van een slagershemd met indrukwekkende rode vlekken.

Wij, de omstanders, zitten erbij en kijken ernaar. Vorken blijven in de lucht hangen. Happen worden uitgesteld. Dit is de nekslag voor de serveerster….

Of niet?

We zien de jonge vrouw naar de bar lopen voor een schone doek. Rechte rug, een flauwe glimlach om haar lippen.

We halen opgelucht adem. Proosten stiekem op de stille wraak.

Haar met de nek aankijken? We zouden het je niet aanraden.

 

 

 

 

18 mei 2015 Er was eens